Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Mathijs Albertus Kools (1937-2016)
Mathijs Albertus (Tij) Kools (1937-2016) was een publicist, schrijver, kunstenaar en uitgever uit Deurne.
Familie en gezin[bewerken | brontekst bewerken]
Tij Kools, was het derde kind en tweede zoon van Marinus Kools (1911-1980) en Helena (Leen) Verheijen (1910-1992).
Hij huwde met Rosa Maria Catharina Johanna (Roseriet) Gijsen, dochter van Hubertus Maternus Gijsen (1927-1990) en Maria Francisca Josephina (Miep) Op de Laak (1923-2003).
Uit dit huwelijk werd hun zoon Micha, (Veghel 14 oktober 1993), geboren.
Carrière[bewerken | brontekst bewerken]
Hij woonde lange tijd in Deurne en kreeg bekendheid door zijn talrijke publicaties over misstanden in de gemeente Deurne. Kools was tevens auteur en uitgever van de zogenaamde Turfjes-serie, een boekenreeks over lokale en regionale onderwerpen. In een van de deeltjes wordt uitvoerig de moord op Pietje Munsters beschreven, een moord waarop Antoon Coolen zijn roman De Goede Moordenaar (1931) baseerde.
Kools' publicaties gingen voornamelijk over bijzondere personen uit de eerste zeventig jaar van de twintigste eeuw, die leefden en werkten in Deurne. Kools schreef onder meer over Hendrik Wiegersma, Hub van Doorne, Grard Sientje, Dirk de Vroome alias de Rooie Reus, Frans Babylon, Jan Hanlo, Carel Swinkels en de Persstrijd Deurne. Hij ging daarbij het aan de kaak stellen van misstanden niet uit de weg. Zo kaartte hij de ingrijpende verbouwing van museum De Wieger aan, een verbouwing waarbij van het oorspronkelijke interieur niets overbleef. Ook schreef hij over de ineenstorting van boerderij De Pelikaan onder toeziend oog van de gemeente (de eigenaar), over de diefstal van geld door een kerkmeester, en de weigering van de gemeente Deurne om in de jaren dertig joden onder te brengen.
Tij Kools bracht cd-roms uit van Grard Sientje en de Peel en publiceerde via zijn website.
Expositie over Vredesmars 1981[bewerken | brontekst bewerken]
In het Deurnes gemeenschapshuis De Vierspan was van 1 januari tot en met 7 januari 1982 een expositie van het trio Nel van Otterdijk, Tij Kools en Claudia Vargass. Behalve met kunst had die expositie alles te maken met de Vredesdemonstratie 1981 die in de zomermaanden onder meer door Deurne trok. De drie exposanten hoopten namelijk via de expositie te komen tot waardevolle vervolgactiviteiten van die Vredesmars. Tij Kools ontmoette daar Nel van Otterdijk en Claudia Vargass. Tij Kools liep helemaal mee naar Parijs. Het idee om een gezamenlijke expositie te houden ontstond al gauw genoeg na afloop van de vredesmars. Tij Kools maakte tijdens de mars veel foto’s. Hij liet tijdens de expositie een aantal vredesmars-foto’s zien, alsmede foto’s van de diverse vredesdemonstraties die in de herfst in heel Europa werden gehouden.
Aan de heemkundekring schonk hij een serie foto's, zie collectie Tij Kools.
Publicaties in boekvorm[bewerken | brontekst bewerken]
- Heruitgave van Uit de donkere gewesten door H.N. Ouwerling (in de Turfjes-serie)
- Grepen uit het leven van de zonderling "Grard Sientje" (in de Turfjes-serie)
- 6 boekjes in Peel- en Maaslands (in de Turfjes serie)
- Peelbiografie over de kunstenaar Huub van Baar "Het vergeten leven" (in de Turfjes-serie)
- De naoorlogse relatie tussen Antoon Coolen en Huub van Doorne
Afscheid van Tij[bewerken | brontekst bewerken]
Onderstaand de teksten van Tij Kools en zijn vriend Ed van de Kerkhof tijdens de begrafenis van Tij op vrijdag 4 november op natuurbegraafplaats Weverslo.
Voor Tij, dames en heren, was zijn moeder de belangrijkste mens in zijn leven. Daarom hebben we samen de volgende tekst gemaakt, om hier voor te lezen.
Noem mij. Noem mij bij mijn naam. Noem mij Tij.
Mathijs Albertus Kools, geboren op 21 maart 1937, het derde kind uit het huwelijk van Marinus Kools en Helena Verheijen.
Noem mij het kind van mijn moeder.
Ze was nog geen drie toen ze haar eigen moeder verloor. Op haar elfde ging ze dienen, voor de kost en één paar schoenen per jaar. Op de dag dat hij 21 werd trouwde ze met hem, hij een timmerman, weeskind uit Rotterdam, zij van de rand van de Peel, Grashoek, de Vliegert.
De Mariapeel was de horizon van haar jeugd.
Mijn eeuwige heimwee gold haar land, waar het eten altijd lekkerder en de tuinen mooier waren.
Noem mij Tij. Noem mij het kind van mijn moeder.
Het werd crisis. Hij vertrok met zijn timmerkist naar Duitsland. Eerst kwamen er postwissels. En hij soms ook. Maar hij bleef steeds langer weg. De postwissels ook. Pas jaren na de oorlog keerde hij weer. En ging toen opnieuw.
Van haar laatste geld stuurde ze pakketjes via het Rode Kruis naar mijn vader in Duitsland.
Ze liet ons iedere dag voor hem bidden, een onze-vader, een weesgegroet.
Toen ze niks meer had, gaf de pastoor haar een papieren rijksdaalder en zei dat ze ’t eerste halve jaar maar niet meer terug moest komen. Lena, noemde hij haar, Lena. ’s Avonds dronk hij wijn.
Ik stond naast haar op de stoep van de pastorie.
Op het gemeentehuis gaven ze haar niks. Laat je man maar geld sturen, zeiden ze. We zullen je kinderen naar het gesticht sturen, dreigden ze.
Op het gemeentehuis wilden ze haar geen peelveldje geven.
De boeren in de buurt brachten ’t beste van de slacht naar de pastoor. Mijn moeder gaven ze niets.
’s Avonds haalde ik samen met mijn moeder aardappelen weg uit een kuil bij een boer.
Ze smeerde zuurkoolstamp op onze boterham. Dat vonden we lekker.
Aardappelen, ach, aardappelen waren er altijd wel.
De naoorlogs Hulp Actie Rode Kruis deelde uit, de HARK. Ze stuurde haar oudste kinderen, om te dragen. Maar toen wij als laatste aan de beurt waren, was er niks meer over. Wij kregen de laatste krukjes, verloren in een hoek van de lege loods.
Soms mocht ze aan een winkel na sluitingstijd een lapje stof komen halen, in ’t donker, dat niemand ’t zag.
De dienstbode van Hub van Doorne gaf een aalmoes, aan de deur.
Een winkelier liet de kachel uit ons huis halen, omdat mijn moeder achter liep met betalen.
Zo was ons leven. Ze haalden een brandende kachel uit ons huis.
Mijn moeder verkocht haar trouwring voor twee gulden vijftig, om eten te kunnen kopen voor ons.
Ze wisten ’t allemaal. Maar alleen Anna kwam. Anna van der Horst die met haar meisjesnaam Wilbers heette. Haar zoon stuurde brieven naar de burgemeester, dat zij de armste mensen van Deurne waren.
Anna kwam bij ons. Met een brood. Ze sneed zes sneeën brood af. En zes plakken kaas. Voor ons.
Ze wisten ’t allemaal. Maar alleen Anna kwam. Anna van der Horst die met haar meisjesnaam Wilbers heette.
De rest keek weg.
Ze zong wel eens, mijn moeder. Ze was in haar hart een vrolijke vrouw van de Limburgse kant van de Peel, opgewekt van aard, als gras in de lente.
Maar ze heeft vijf jaar gehuild. Ze heeft zes jaar gehuild, wie zal het zeggen.
Mijn moeder. Moeke.
Noem mij daarom. Noem mij Tij.
Noem mij daarom het kind van mijn moeder.
Nu volgt de tekst van Ed van de Kerkhof.
Tij. Zoals we hier staan, met z’n allen, zal ieder van ons wel z’n eigen herinneringen hebben aan Tij. De Tij van de cyaankali. De Tij van boerderij De Pelikaan. De Tij van de ballonnen met een aluminiumsliert eraan, tegen de NAVO-oefeningen. De Tij van Grard Sientje en z’n hondjes. De Tij die de affiches drukte voor Open Jongerencentrum De Boerderij en de pamfletten voor Freeland. De Tij met z’n honderden cassettebandjes. De Tij van de voedselbank en de Tij van Willi Martinali en de Rooie Reus en van Henk Wubben. De broer van ons Gerda en onze Martien, van onze Cor en van ons Annie, van ons Miep en onze Jan. En van onze Willy, zijn broer die dinsdag overleed, vier dagen na Tij. De Tij met een borduurwerkje op de bank. De Tij van de likeurtjes. De Tij van Roseriet en Micha. De Tij van z’n moeder.
Zo hebben we allemaal onze eigen Tij. Noem z’n naam en je hebt een verhaal.
Mien schreef deze week vanuit Eersel dat haar Joachim - Jochem zoals wij hier zeiden - en Tij paradijsvogels waren en dat ze nu allebei verdwenen zijn met de Noorderzon. “Om ons heen liggen de oude veren”, schreef ze.
Dat is een mooi beeld. Een paradijsvogel die vertrokken is en om ons heen liggen de oude veren.
Ik ben wel eens jaloers geweest op Tij. Omdat-ie zo godvernakend veel wist van planten. We zijn eens met z’n tweeën in Zuid Frankrijk beland, in de buurt van Arles, op zoek naar Vincent van Gogh. In Nederland waren we vertrokken in de auto van Tij, een Daihatsu 3 cilinder diesel - dat heb ik onthouden omdat die auto halverwege stuk ging en er in heel Frankrijk geen klepje voor ’n Daihatsu 3 cilinder diesel te vinden was en we verder moesten met een huurauto. Op een gegeven moment zette Tij de huurauto aan de kant, hij stapt uit, valt op z’n knieën in de berm en is binnen de kortste keren in een soort van extase over wat ie daar niet allemaal aantrof. Dat ging dan vergezeld van de hem bekende kreten: Hè? Nèè. Wèl? Hè? Echt waor? Hier, moete dì ’s ruiken! Buitengewoon. Dan schoof hij met dat typische gebaar van hem, de bril op het hoofd, keek nog eens goed en schoof vervolgens de vingers onder m’n neus. Om te ruiken. Munt. Wilde tijm. Anijs. Voor mij zag ’t er allemaal uit als gras, voor Tij was ’t een prentenboek vol opwindende kruiden.
Tij wilde wel eens vertellen dat hij maar vijf klassen lagere school had gehad, maar daarmee deed hij zichzelf veel te kort. Ik heb hem bij ‘m thuis ‘ns een hele encyclopedie zien doorwerken, van a tot z, een exemplaar van honderd jaar oud. Ik kan me nog herinneren hoe enthousiast-ie was over een recept met hasj erin dat ie in die oude encyclopedie van ‘m had opgeduikeld.
Dat van die planten had hij o.a. van Gerard Engels uit Helden-Panningen, een man die op z’n tachtigste nog op de renfiets naar Parijs fietste. Als-ie bij Tij kwam had-ie z’n twee tasjes aan de fiets vol met zelfgemaakte wijn. Ook zo’n paradijsvogel. Samen brachten ze hele dagen door in de Peel, op zoek naar plantjes en pijlpunten uit het Stenen Tijdperk. Wat ze niet kenden, zochten ze op.
Met Nicoline ging hij minstens twee keer per dag naar de Peel. Hij fotografeerde alle plantjes die ze zagen. Het werden prachtige foto’s, die foto’s van Tij. ’t Liefst waren hem de zonnedauw, een klein, vleesetend plantje in de Peel en het blaasjeskruid, ook zo’n zeldzaam plantje dat onder water onderwaterbeestjes opzuigt. Thuis in Veghel had hij nog volop zaad van ‘t bibbergras, ’t spul waar de gebochelde Hanne, de zuster van Marinus Vlemmix, Marinus Knipperdol zoals ze ‘m noemden, vroeger mee langs de deur ging, één bosje voor twee-en-een-halve cent.
Ook dat verhaal - met foto’s - vinden we terug in die schatkist met verhalen die hij ons allemaal heeft nagelaten, tijkools.nl.
Wat hem zo aantrok in de Peel was de stilte. “Da’s heel gek”, vertelde hij dan, “Als er ’n straaljager over komt, dan voelde ge nog de stilte van de Pil. As ge in de Pil gaot liggen, da’s een hele gekke stilte, da’s heel gek. Heel gek.”
Dat zei-ie dan. Da’s heel gek. En dan draaide hij aan een plukje haar, achter op zijn hoofd.
We kennen, dames en heren, het verhaal. Hoe in 1974 de PPD werd opgericht, de Progressieve Partij Deurne. Nog datzelfde jaar nam Tij het initiatief voor de oprichting van de werkgroep Milieu, waarin, behalve hij zelf, ook Oda de Graaff , Annemarie Hendrickx, Nicoline Koning, Pieter Verstegen en Wim van Kessel zaten. ’t Eerste wat ze deden was de uitgave van de Peelnota, om de - ik citeer - “burgers en overheid van Deurne aan te tonen dat op hun territorium een onvervangbaar natuurgebied aanwezig is - waarvan een gedeelte nog in ongerepte staat verkeert - dat zijn uniciteit ontleent aan de aanwezigheid van veen.”
De gemeente Deurne veegde er uiteraard z’n gat mee af, met die Peelnota. Onvervangbaar natuurgebied? Mais moest er komen! De vuilnisbelt lag er al. Weg met dat veen! We kennen, dames en heren, ook de afloop van het verhaal. Er vlogen brieven op en neer naar Den Bosch en Den Haag. Er kwamen Kamervragen. Er kwamen grote verhalen in de kranten. En dan, In 1979 tenslotte kwam de voorlopige beschikking van de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Wim Meijer, om wat er nog restte van de Deurnese Peel te behouden als natuurgebied.
Datzelfde Deurne, dat toen geen cent gaf om die hele Peel, integendeel, dat die Peel het liefst van de kaart had geveegd, datzelfde Deurne maakt nu reclame met de Peel, klopt zich op de borst met die prachtige Deurnese Peel, dat unieke landschap en heel die bla bla meer.
Zonder Tij, dames en heren, zonder Tij Kools hadden ze nog geen spier smelen meer overgehad, in de hele gemeente niet.
Daarom is ’t zo mooi dat hij hier ligt in een mand gevlochten van diezelfde smelen. Het pijpestrootje. Buntgras. Het gewas van de Peel. Die mand kreeg Tij van de filmer Wiek Lenssen, die hem in een documentaire heeft zitten die begin volgend jaar verschijnt.
Tij Kools. Noem zijn naam en je hebt een verhaal. Tij had wel duizend namen. Die moeten we vandaag maar allemaal noemen, met elkaar, voor onszelf alleen, tussen de achtergelaten veren van die prachtige paradijsvogel.
Bronnen, noten en/of referenties
|