Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand. |
Helenaveen
Helenaveen is een dorp in het zuidoosten van de gemeente Deurne in het hoogveengebied van de Peel.
Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]
De verkoop van 610 hectare veengrond
In een brief van 18 maart 1852 vroeg de Bossche steenbakker en opzichter van Waterstaat Jan van de Griendt aan het bestuur van de gemeente Deurne en Liessel om hem tegen taxatieprijs 300 tot 400 hectare peelgrond onder de gemeente Deurne en Liessel tegen de grens van de Limburgse gemeenten Meijel, Helden, Sevenum en Horst af te willen staan. Die zelfde dag stuurde hij ook een brief aan de burgemeester van Deurne en Liessel, waarin werd vermeld dat al eerder onderhandelingen waren gevoerd en dat beide partijen dus niet over één nacht ijs gingen. Na een veelvuldige briefwisseling en besprekingen, die door Jan van de Griendt mede werden gedaan namens zijn broer Nicolaas, kwam men uiteindelijk tot overeenstemming.
In een brief van 18 november 1852 bevestigde Jan van de Griendt zijn brief van 14 november en ging, mede namens zin broer Nicolaas, akkoord met de voorlopige overeenkomst, waarvan de voorwaarden waren vastgelegd in het raadsbesluit van 29 september 1852 en waarbij in beginsel werd besloten tot de verkoop van circa 600 hectare peel- en heidegrond in de Heitrakse Peel, grenzend ten zuiden aan Meijel en Helden en ten oosten aan Sevenum en Horst.
Een van de redenen waarom de gemeente tot verkoop van die gronden overging was, dat de Limburgers op haar grondgebied turf kwam steken, waarvoor de gemeente accijns moest betalen, terwijl de turf, nadat de taxatie voor de accijnsbetaling had plaats gehad, zonder betaling aan de gemeente, over de Limburgse grens werd gebracht. Het eventuele toezicht op de zo ver weg gelegen eigendommen van de gemeente, dat dag en nacht zou moeten gebeuren, was nog kostbaarder dan de accijns die daarmee gewonnen zou worden. Daarom stelde de gemeente ook als primaire eis aan de kopers, dat het kanaal zodanig zou worden gegraven, dat de Limburgsche veenlieden buiten staat gesteld worden, om van het overig gedeelte van den Peel gebruik te maken. Daarnaast zou aan minstens dertig arme werklieden uit Deurne en Liessel werk verschaft worden, terwijl bovendien deze gronden, die tot dan vrijwel renteloos lagen, in rentegevend kapitaal zouden veranderen. De Deurnese ingezetenen zouden door deze verkoop niet worden geschaad, want de gronden lagen op anderhalf uur gaans van de dichtstbijzijnde huizen. De vraagprijs van 80 gulden per hectare was mede oorzaak van de langdurige onderhandelingen. Het gemeentebestuur hield vast aan de eenmaal bepaalde prijs, die uiteindelijk ook werd geaccepteerd, zodat bij raadsbesluit van 30 maart 1853 een hoeveelheid grond van 610 hectare en 35 roeden voor een bedrag van 48.828 gulden werd verkocht. Helenaveen werd daarmee in 1853 gesticht. De naamgeefster was Helena Panis, de voruw van Jan van de Griendt. Samen met zijn broer Nicolaas en George Jan Willem Carp (1798-1867) uit Arnhem kocht hij de veengrond, die hier soms 3 tot 7 meter dik was. Bekijk op het kerkplein aan de Oude Peelstraat de zogenaamde Peelpaal. Dit monument toont u de veendoorsnede van voorheen.
Aankoop van gedeelte van de Peel in 1853 door Jan van de Griendt c.s.[1] | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Nr. | deel | Sectienr. | soort | Bunders | Roeden | Ellen | Belastbaar | Per bunder | Klasse |
1 | geheel | H.230 | water | 9 | 75 | 40 | ƒ 2,44 | ƒ 0,25 | 3 |
2 | geheel | H.318 | water | 0 | 42 | 0 | ƒ 0,10 | ƒ 0,25 | 3 |
3 | deels | H.657 en 669 | heide | 294 | 16 | 60 | ƒ 147,08 | ƒ 0,50 | 2 |
4 | deels | H. 712 | heide | 306 | 0 | 0 | ƒ 306,- | ƒ 1,00 | 1 |
totaal | 610 | 33 | 44 |
De afwatering der verkochte gronden werd uitvoerig geregeld, waarbij zowel de gemeente Deurne en Liessel, als de gemeenten Asten en Vlierden .werden gevrijwaard voor schade ten gevolge van onvoldoende of verkeerde afwatering. Een zeer bijzondere bepaling was wel, dat aan personen die niet vast in de gemeente Deurne en Liessel woonden , niet langer dan drie achtereenvolgende jaren werk aan de vervening of uitgraving mocht worden verschaft op een boete van 100 gulden voor iedere persoon. Verder moest zo veel mogelijk aan ingezetenen van de gemeente werk worden verschaft en wel minstens van jaar tot jaar aan gemiddeld dertig personen. Ook beloofden en verbonden partijen zich, elkaar niet te bemoeilijken en billijk te behandelen.
De Helenavaart
Al op 14 september 1853 kreeg Jan van de Griendt vergunning voor het graven van een kanaal van uit de door hem aangekochte veengronden onder Deurne en Liessel, door de gemeenten Helden en Meijel naar de Noordervaart, De bevaarbaar making van de Noordervaart was inmiddels door de regering was ter hand genomen. Eind 1853 was de Helenavaart voor het grootste deel al voltooid, terwijl men inmiddels ook al met de vervening was begonnen. Er werden zijkanalen (wijken, spreek op z'n Duits en Drents uit als 'wieken'), gegraven, het drietandsysteem. Ook werden er lanen aangelegd en (goedkope) huizen gebouwd voor de arbeiders. Oorspronkelijk waren dit grotendeels strooijen keten. Zo ontstond Het Helena-Veen, bijgenaamd het strooijen dorp. De zwarte turf die hier gewonnen werd, kon over de Helenavaart worden afgevoerd via de Noordervaart naar onder meer Rotterdam, waar de Maatschappij een internationaal verkoopkantoor had. In de jaren 1854 - 1856 werd de exploitatie met kracht doorgezet, werd het kanaal verlengd, werden zijwijken gegraven, zeven stenen woningen gebouwd voor opzichters en veenbaas en keten van stro voor de arbeiders. Ook werd een directielokaal opgericht. Er werden schepen aangekocht om de turf voor eigen rekening te vervoeren. Einde 1856 werd al ruim 2.000 dagwerk turf per jaar gegraven en verkocht, welke hoeveelheid spoedig werd verdubbeld. De ontveende gronden werden in cultuur gebracht, waarvoor op voordelige wijze met de terugvarende turfschepen compost en andere meststoffen werden medegebracht. De kwaliteit van het veen was zeer goed.
Stichting Maatschappij Helenaveen
Een voorname bron van inkomsten vormde de boekweitteelt, waarvoor het bovenveen werd benut. In 1857 raamde Van de Griendt de nettowinst van de boekweitteelt op 250 bunders bovenveen op 9.250 gulden.
In verband met de aanleg van de spoorlijn van Zeeland naar Limburg, die a; in 1857 was begonnen en die onmiddellijk langs het veen liep, moesten nieuwe werken worden ter hand genomen, om ook de voordelen van die spoorweg uit te buiten. Op 14 mei 1855 waren nog eens 300 hectaren veen aangekocht van de gemeente Horst en op 18 juni 1855 werd 777 hectaren en 78 roeden gepacht eveneens van die gemeente voor de tijd van 15 jaren en tegen een jaarlijkse betaling van 2,70 gulden per hectare. Hiervan was de helft tot 1870 onderverpacht aan F. van dd Velde cum suis te Horst. Deze gronden, die tot aan de spoorweg grensden, maakten uitbreiding van het kanaal tot aan die spoorweg nodig. Door die uitbreiding moesten ook meerdere gebouwen worden gesticht. Dit alles maakte bracht een aanzienlijke behoefte aan kapitaal met zich mee en was waarschijnlijk mede aanleiding, dat op 18 januari 1858, bij akte verleden voor notaris mr. Joh. de Bergh in 's-Hertogenbosch werd opgericht: "de Naamloze Maatschappij onder den titel van Maatschappij ter ontginning en verveening, genaamd Helena-Veen. Uit de ontwerp-akte blijkt, dat al vanaf 7 juni 1854, door de gebroeders Jan en Nicolaas van de Griendt werd samengewerkt met George Jan Willem Carp te Breda. Het kapitaal van de naamloze vennootschap werd vastgesteld op een miljoen gulden, verdeeld in 2.000 aandelen van 500 gulden. Voor de door de gebroeders Van de Griendt en Carp in te brengen goederen en rechten kregen zij 1.280 volgestorte aandelen, zodat er nog op 720 aandelen kon worden ingeschreven. Tot eerste directeur van de Maatschappij Helenaveen werd voor onbepaalde tijd benoemd Jan van de Griendt. Het doel van de Maatschappij was: voortzetting van de al begonnen vervening op grote schaal, de venen met veldvruchten te bezaaien en de ondergrond te laten bebouwen of die in pacht uit te gaven.
Rivaliteit Maatschappij - gemeente
Al heel spoedig openbaarde zich een zekere rivaliteit tussen de directie van de Maatschappij en het gemeentebestuur van Deurne en Liessel. Toen namelijk gebleken was, dat eon goed opgezette onderneming lonend was en behoorlijke resultaten opleverde, kwamen er andere aanvragen voor de aankoop van veengronden, terwijl ook de Maatschappij Helenaveen haar eigendommen wilde vergroten. Het gemeentebestuur van Deurne en Liessel was echter van oordeelt dat een te groot bezit van deze Maatschappij, met een daaraan verbonden monopolie voor de vervening in deze staat, niet gewenst was en voelde meer voor een eerlijke concurrentie. Daarvoor was echter nodig, dat kon worden samengewerkt met de Maatschappij Helenaveen. Deze had door het graven van haar kanaal niet alleen zich de afvoer van haar producten verzekerd, maar had tevens tot dan alleen de mogelijkheid. in handen van de vervening van de nog aan de gemeente Deurne. toebehorende veengronden ter grootte van circa 2000 hectare, tenminste voor wat betrof vervening op grote schaal. Dit was immers alleen dan mogelijk, wanneer daarbij gebruik kon worden gemaakt van een behoorlijke waterweg, die er weliswaar was, maar die het uitsluitend eigendom was van de Maatschappij Helenaveen. Helenaveen was onder geen enkel beding te bewegen vrije vaart toe te staan op het door hun gegraven kanaal. Wilde de gemeente overgaan tot verdere verkoop van hare veengronden of voor eigen rekening die gronden exploiteren, dan was het nodig, dat door haar een kanaal werd gegraven, evenwijdig aan de Helenavaart.
Het Kanaal van Deurne
Op 9 december 1863 wordt een speciale vergadering belegd van de gemeenteraad van Deurne en Liessel omtrent een onderneming, waarvan de welvaart en vooruitgang der gemeente en haar bewoners afhangt, namelijk de ontginning en vervening der moerasgronden van de gemeente. Er werd gevreesd dat, wanneer de gemeente de ontginning daarvan niet zelf op zich nam, vroeg of laat de voordelen daaraan verbonden door anderen zouden worden genoten. Eenparig was men overtuigd, dat om de peel met succes te ontginnen, een kanaal behoorde te worden gegraven, in verbinding met andere waterwegen, omdat het vervoer van veen en de aanvoer van mest voor de ontginning op een andere wijze dan door water, de exploitatie te kostbaar en daardoor onmogelijk zou worden. Het geschiktste punt om het te graven kanaal met andere wateren in verbinding te brengen was, langs de Helenavaart naar de Noordervaart. Daartoe werd een commissie genoemd die moest proberen de benodigde grond van de gemeente Meijel aan te kopen of te ruilen. De commissie leek aanvankelijk wel succes te hebben, want op 26 september 1863 deelde die in de raad mee, dat de gemeenteraad van Meijel genegen was circa 28 hectare moerasgrond onder Meijel en Helden te ruilen tegen 35 bunders gedeeltelijk uitgevende grond onder Deurne. De commissaris van de koning, aan wie advies was gevraagd, stelde intussen voor, dat de gemeente zich eerst nog in verbinding zou stellen met Van de Griendt om te onderhandelen over het eventueel medegebruik van de Helenavaart, hetgeen naar zijn mening een besparing zou betekenen van 25.000 gulden. De raad voelde daar niet veel voor, omdat zij het nut van onderhandelingen met Van de Griendt niet inzag. De commissaris bleef echter daarop aandringen, maar meende, dat de onderhandelingen met Meijel toch moesten doorgaan. Zoals verwacht werd, mislukten de onderhandelingen om met Helenaveen tot overeenstemming te komen inzake het gemeenschappelijk gebruik van de Helenavaart. Van de Griendt had trouwens tot stelregel; als men mij vraagt naar vrije doorvaart, dan vraagt men mij naar het leven.
De overeenkomst van ruiling van grond met Meijel kwam in beginsel tot stand, maar Gedeputeerde Staten van Limburg onthielden hun goedkeuring aan het desbetreffende raadsbesluit en wel op grond van het feit, dat bij mededinging, de opbrengst der gronden, bij "openbare verkoop, verder zou stijgen boven derzelven wezenlijke koopwaarde". Gedeputeerde Staten van Limburg waren blijkbaar goed op de hoogte. Bij brief van 3 oktober 1863 schreef J. van de Griendt aan het gemeentebestuur van Meijel, dat hij van de plannen van Deurne inzake de aankoop of ruiling van gronden had gehoord en dat hij voor aankoop van een klein gedeelte van de bij de overgenomen transactie betrokken grond, en wel voor de Molenbaan, een bod deed van jaarlijks 600 gulden en daarboven nog jaarlijks 100 karren turf voor de armen van Meijel, aan te voeren aan de grindweg nabij de brug van Helden. Ook zou Van de Griendt dan vanuit de Helenavaart naar de gemeente Meijel een behoorlijke weg maken, diee voor het publiek kon blijven dienen, terwijl de bepoting langs die wet voor de gemeente Meijel zou zijn. Hoe lang die jaarlijkse geldelijke bijdrage voor de gemeente en de gift van 100 karren turf voor de armen zou duren, werd niet vermeld.
Als Van de Griendt in zijn opzet was geslaagd, dan was het graven van een kanaal naar de Noordervaart voor de gemeente Deurne onmogelijk geworden, aangezien dit kanaal de Molenbaan moest doorsnijden. Alhoewel de raad van Meijel op dit aanlokkelijke voorstel niet inging, kostte dit aanbod de gemeente Deurne toch een aanzienlijk bedrag betalen, want van ruiling voor de door haar aan te kopen gronden was inmiddels afgezien, terwijl de waarde van die grond toch was getaxeerd op slechts 1.400 gulden.
Bij raadsbesluit van 19 augustus 1864 besloot de gemeente Deurne tot aankoop van ongeveer 28 hectare Meijelse grond.
Op 9 februari 1865 werd de kanaalplannen aan de gemeenteraad van Deurne gepresenteerd. In de daarop volgende vergadering werd, na overleg met de commissaris van de koning, besloten om concessie aan te vragen voor de kanaalaanleg. Pas vier jaar later, in de vergadering van de Deurnese gemeenteraad van 20 maart 1869 kon de voorzitter meedelen dat bij ministerieel besluit van 17 februari 1869 nummer 13 concessie was verleend voor het graven van een kanaal door de peelgronden ten lengte van 14,175 kilometer, beginnend bij de Noordervaart en eindigend aan de spoorwegbrug tussen Deurne en Horst.
Ook de verdere voorbereidende werkzaamheden voor de totstandkoming van het kanaal verliepen niet naar wens. Ze werden een ware lijdensgeschiedenis, hetgeen zijn oorzaak vond in de blijkbaar onvoldoende bekwaamheid van de ontwerper. Eerst na heel veel strubbelingen en herhaalde terugzending door de Provinciale Waterstaat in Limburg van de ontwerp-bestekken en na wisseling van architect, kon in 1876 in gedeelten worden overgegaan tot aanbesteding van het kanaal met daarbij horende kunstwerken.
Ruzie over afwatering en onderwijs
Intussen waren er herhaaldelijk schermutselingen tussen de Maatschappij en de gemeente Deurne, die in hoofdzaak gingen over de waterafvoer door de Maatschappij, waarbij de gemeente zich verzette tegen de ontvangst van water uit Horst en andere Limburgse gemeenten, hetgeen volgens de gemeente langs andere wegen, dan door Deurne moest worden afgevoerd. De Maatschappij daarentegen stelde de gemeente aansprakelijk voor de onvoldoende gelegenheid tot afvoer van water en de gemeente werd zelfs bij exploit van de deurwaarder aangezegd, de daardoor ontstane schade te komen opnemen en het bedrag der schadevergoeding te bepalen. De gemeente antwoordde, eveneens bij deurwaardersexploit, zich niet tot schadevergoeding verplicht te achten, zo er al schade zou zijn aangebracht.
Ook inzake het onderwijs, dat volgens de gemeente, in verband met haar overeenkomst van koop en verkoop van de veengronden, door de Maatschappij moest worden verzorgd, waren er dikwijls meningsverschillen en werd herhaaldelijk de tussenkomst van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ingeroepen: Alhoewel Neerkant toen nog geen school had en de kinderen uit dat dorp in Meijel naar de school moesten, werd de gemeente in 1864 door het niet goedkeuren van de gemeentebegroting door Gedeputeerde Staten verplicht tot het bouwen van een nieuwe school te Helenaveen, nadat G.S. al op 18 december 1860, gebruik makende van de bevoegdheid hen bij art. 17 der wet op het lager onderwijs gegeven, had bepaald dat het aantal scholen voor Deurne drie moest zijn in plaats van twee en dat de derde school in Helenaveen hoorde te worden gevestigd. Door de Maatschappij werd een daarvoor geschikt. stenen gebouw in bruikleen aangeboden, dat door de gemeente werd aanvaard, maar al in 1862 drong de Maatschappij aan op de bouw van een nieuwe school, daarbij aanvoerend, dat het in gebruik zijnde gebouw ongeschikt was.
Toen na het tot stand komen van het Kanaal van Deurne, de gemeente tot grotere veenexploitatie overging, en daarmede concurrentie haar intrede deed in de Peel, werd de toestand er niet beter op en werden de slechte verhoudingen zo mogelijk nog toegespitst. Het feit, dat Helenaveen naast deze concurrentie, zich de extra uitkomsten van een schadeloosstelling voor het medegebruik van haar kanaal, zag ontgaan zo mogelijk hieraan niet vreemd. De Maatschappij zond rekest op rekest en poogde zelfs via Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant zeggenschap te krijgen in de verkoopprijzen voor de turf van de gemeente. De pogingen, in 1876 ondernomen om de gemeente Deurne te splitsen en de dorpen Liessel, Neerkant en Helenaveen af te scheiden van Deurne en tot een zelfstandige gemeente te maken, zo deze al niet uitgingen van de Maatschappij, werden die toch zeker door haar zeer sterk gestimuleerd. Helenaveen, dat nog steeds als een kolonie werd beschouwd en zijn inwoners als kolonisten, had een vrij sterke wisseling van bevolking, maar het doel van de Maatschappij bleef wat zij van meet af geweest was, namelijk winstbejag voor de ondernemers.
Boekweit en tabak
Een gezonde ontwikkeling van de welvaart van de bevolking werd hierdoor steeds geremd. Wel zorgde de Maatschappij voor de materiële behoeften van haar arbeiders, maar naast de aanvankelijk door haar geëxploiteerde winkels voor levensbehoeften, liet zij geen andere toe. Deze winkels werden weliswaar omstreeks 1875 opgeheven, maar de Maatschappij hield in zoverre medezeggenschap, dat zij het aantal en de aard van de winkels in de door haar te vergeven woningen in de hand hield. Alle grond en alle huizen in Helenaveen waren immers eigendom van de Mij.
Omdat veenarbeid seizoenwerk is, werd al vanaf de eerste jaren uitgezien naar andere werkgelegenheden voor de turfgravers, om mede daardoor een vaste kern van arbeiders voor Helenaveen te houden. Toen de boekweitteelt, die een nevenbron van inkomsten was, terugliep, liet de Maatschappij in Gelderland tabaksplanters werven, die deze cultuur in Helenaveen kwamen uitoefenen. Juist deze teelt zou aan de kolonisten een kans hebben gegeven om door eigen kracht onafhankelijk te worden van de Maatschappij, omdat hun de gelegenheid werd gegeven, de uit die halfbouw voortvloeiende winsten op to sparen, terwijl een hypotheekbank hen in de gelegenheid zou stellen eigen geërfde te worden door de betaling der koopsom in annuïteiten open te stellen. Het heeft echter niet zo mogen zijn. Alhoewel de kwaliteit van de geteelde tabak goed was, bleek de concurrentie van de betere uitheemse tabak zo groot te zijn, dat de teelt van de inlandse op de duur niet lonend was en zo verdween ook deze industrie langzamerhand.
Turfstrooiselfabricage
De ontginning tot landbouwgrond nam echter belangrijk toe, waardoor de Maatschappij haar arbeiders langer aan het werk kon houden en haar exploitatie winstgevender maken. In 1882 was al 170 hectaren ontgonnen, maar daarna stond de ontginning tot landbouwgrond nagenoeg stil. Dit kwam door de in die tijd opgekomen turfstrooiselfabricage, die tot ongeveer 1912 duurde en waaruit aanzienlijke winsten werden behaald. Het turfstrooisel werd uitgevoerd naar vele steden in Europa en diende daar ter vervanging van stro in onder meer de Londense en Parijse paardenstallen voor leger en tram. Helenaveen zag toen kans om haar arbeiders voor een groot deel gedurende het hele jaar bezig te houden en richtte twee turfstrooiselfabrieken op, waarvan een drijvende, en die tot de eerste in den lande hoorden en aan velen werk verschaften. Het aantal inwoners nam belangrijk toe en steeg van 502 in 1882 tot het ongekend hoge getal van 950 in 1901.
Voor de latere ontginning bleek deze turfstrooiselfabricage ongunstig te zijn, omdat het daarvoor zo kostbare bonksel werd verwerkt en zelfs uit reeds ontgonnen gronden werd uitgegraven. Nadat de beschikbare grondstof voor turfstrooisel, het grauwveen, verbruikt was en de aanwezigheid van andere veenbedrijven in dit gebied, verdere expansie onmogelijk maakte, was inmiddels een ander middel van bestaan naar voren gekomen, namelijk de tuinbouw. Het is vooral de tuinbouw, die in de loop van de jaren een heel ander karakter gaf aan Helenaveen. Het initiatief daartoe ging uit van de Maatschappij, die al in 1887 een ommuurde proeftuin in gebruik had. De ook nog aangelegde zo geheten Westlandse tuinen voor druivencultuur konden niet blijven bestaan, omdat de druiven slechts zelden rijp werden. De Maatschappij gaf aan haar arbeiders kleine lapjes grond in pacht om voor eigen behoeften groenten en aardappelen te verbouwen en daarbij bleek, dat de gronden zich voor deze producten uitstekend leenden. Langzamerhand ontwikkelde zich daaruit de tuinbouw en al in 1890 was 45 hectare dalgrond verpacht, waarop vooral erwten, bonen en augurken werden verbouwd. In 1904 werden op 36 hectaren van de 101 verpachte hectaren deze gewassen verbouwd, terwijl op de overige gronden, in verband met het ontstaan van kleine gemengde bedrijfjes, landbouwgewassen werden geteeld. Ook was inmiddels acht hectaren weiland verpacht.
Land- en tuinbouw
De voornaamste bron van inkomsten bleef echter nog steeds het turfgraven en de turfstrooiselfabricage, welke laatste echter in 1912 werd gestaakt. Ook toen stond nog de helft der gezinnen geheel of gedeeltelijk in dienst van de Maatschappij en vooral de zoons van degenen, die inmiddels een eigen pachtbedrijfje hadden, werkten doorgaans in het veenbedrijf. De eigen bedrijfjes werden dan ook nog steeds als nevenbedrijf uitgeoefend, trouwens zij waren dermate klein, dat daarop voor de vrij grote gezinnen niet de kost kon worden verdiend. Toen na het stilleggen van de turfstrooiselfabricage later ook de turfgraverij minder lonend werd - bovendien raakte de veenvoorraad uitgeput - moest de Maatschappij naar andere bronnen van inkomsten uitzien, om althans haar groot kapitaal nog enigszins rendabel te maken. Het lag voor de- hand, dat zij toen overschakelde op land- en tuinbouw, waartoe zowel de bevolking, de bestaande huizen en de ontgonnen gronden zich leenden. Al geruime tijd immers, was een groot deel van de bevolking met de teelt van tuinbouwgewassen vrij goed op de hoogte, terwijl ook de grootte van de gezinnen een vrij intensieve bewerking van de grond toeliet. Aanvankelijk bleef verreweg de meeste grond bij de Maatschappij in exploitatie. Bovendien waren de meeste inwoners van Helenaveen in die tijd dermate onbemiddeld, dat expansie van de bedrijven voor hen vrijwel onmogelijk was. De beter gesitueerden vestigden zich bovendien als zelfstandig boer in de omgeving, vooral op de Grashoek onder Helden, iets wat in Helenaveen onmogelijk was.
De tuinbouw breidde zich steeds. uit, terwijl ook meer moderne bedrijfsmethoden werden toegepast. Langzamerhand kwam er meer grasteelt. De gunstige ligging ten opzichte van Venlo, waar sinds begin twintigste eeuw een veiling was opgericht met een groot en steeds toenemend afzetgebied op het nabije Duitse industriecentrum, werkte deze uitbreiding sterk in de hand. Met de landbouwgronden werden aanvankelijk ook behoorlijke resultaten bereikt, maar al heel gauw leverde het eigen landbouwbedrijf van de Maatschappij voortdurend verliezen op, zodat zij rond 1928 deze tak van exploitatie grotendeels liet varen.
Ook .de voor de landbouw verpachte gronden, gaven niet die financiële uitkomsten, die de Maatschappij er van had verwacht. De pachters putten vaak de gronden uit, waarna zij elders hun geluk gingen beproeven, terwijl het opnieuw in goede staat brengen van die gronden voor volgende pachters zo'n grote kosten voor de Maatschappij met zich medebracht, dat men later er toe overging deze bedrijven in veeboerderijen om te zetten. De verre afstand van deze boerderijen naar de dichtst bij zijnde zuivelfabrieken was aanleiding, om ongeveer in de jaren 1928 - 1933 op die veeboerderijen de kaasmakerij in te voeren en vanaf die tijd dateert dan ook de verpachting van de boerderijen aan Zuid-Hollandse en Utrechtse kaasboeren.
Tijdelijke opleving veenderij
In de oorlogsjaren 1914 - 1918 vond, ten gevolge van de schaarste aan brandstoffen, een tijdelijke opleving plaats van de veenderij, waarover de Maatschappij door aankoop van gronden wederom de beschikking had gekregen en maakte die tak van industrie een laatste bloeiperiode door, die tot ongeveer 1920 duurde en waardoor ook de bevolking toenam van 850 zielen in 1914 tot 997 in 1917. De Maatschappij had in verband hiermede in 1918 van de gemeente Sevenum nog 620 hectaren grond aangekocht, waarin nog vrij veel veen voorkwam, maar die in de genoemde periode niet meer tot ontginning kon worden gebracht. Door het steeds toenemen van het verpachten van ontgonnen gronden aan tuinders en landbouwers, veranderde de structuur van Helenaveen en kwam er naast een zeer kleine groep van hoger personeel en middenstanders een bevolking van boeren en tuinders. In 1930 waren van de 95 aangegeven beroepen er 52 tuiniers, 8 landbouwers, waaronder 5 kaasboeren, en slechts 17 veenarbeiders, waaruit blijkt, dat Helenaveen in die tijd al praktisch helemaal agrarisch was. Dit spreekt te meer als men aanneemt, dat ook de 17 veenarbeiders zeer waarschijnlijk de tuinbouw nog als nevenbedrijf beoefenden, iets wat ook de landbouwers deden. Het waren nog allen pachters van de Maatschappij Helenaveen, die, met uitzondering van enkele grondeigenaren op het Zinkske met in totaal 14 hectaren land, in 1930 van de Maatschappij 289 hectaren in pacht hadden. Daarnaast hield de Maatschappij nog ruim 117 hectaren grasland en 5 hectaren bouwland van de niet verpachte boerderijen in eigen beheer. Op het grasland werd vee ingeschaard.
In 1939 werd Helenaveen aangesloten op het elektriciteitsnet van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf (GEB) en kon er de laatste petroleumlamp door oud-burgemeester Van Beek worden uitgeblazen.
In 1941 werd de exploitatie van bouwland in eigen beheer helemaal stopgezet en werden de eigen paarden verkocht. Alleen weiland voor het inscharen van vee werd door de Maatschappij in eigen beheer gehouden, alle andere gronden werden verpacht, waardoor bijna alle inwoners van Helenaveen voortaan als zelfstandige ondernemers konden optreden en de loonverhouding tussen hen en de Maatschappij had opgehouden te bestaan.
Infrastructuur
Werden aanvankelijk de tuin- en landbouwproducten in hoofdzaak te water en per spoor vervoerd, later gebeurde dat geheel over de weg. Bovendien werd door toename van het aantal tuinbouwbedrijven dit verkeer steeds groter. De zogenaamde verharde wegen van Helenaveen waren op een dergelijk verkeer niet berekend. Daar kwam nog bij dat die wegen, en ook de bruggen, in 1939 en 1940 tijdens de mobilisatie veel te lijden hadden van het intensief gebruik door de Nederlandse militairen. Ook tijdens de bezettingsjaren 1940-1944 duurde dit zware verkeer onverminderd voort. Waar verhardingsmateriaal niet aanwezig was en ook niet kon worden aangevoerd, bleef het onderhoud in al die jaren beperkt tot het hier en daar opvullen van gaten.
Na de bevrijding was de toestand zo mogelijk nog erger. Alle bruggen waren vernield en de wegen waren totaal vernield. Zo goed en kwaad als kon, werden noodbruggen aangelegd, de wegen van obstakels gezuiverd en grote gaten met zeer grote kosten tot kleinere gaten omgetoverd. Al in 1941 had de Maatschappij Helenaveen contact opgenomen met het gemeentebestuur van Deurne om te komen tot de overname van de kunstwegen en bruggen in eigendom, beheer en onderhoud door de gemeente.
Die onderhandelingen verliepen aanvankelijk zo gunstig, dat men verwachtte al in 1942 tot een definitieve overeenkomst te komen. Deze verwachting werd echter niet verwezenlijkt en nog in augustus 1944 werd de briefwisseling ter zake voortgezet, maar door de verdere oorlogshandelingen werd dit contact verbroken.
Spoedig na de bevrijding en de terugkeer van de directeur der Maatschappij uit een "Durchgangslager" te Wupperthal werden de besprekingen weer hervat en na langdurige en moeizame onderhandelingen werd in de raadsvergadering van 9 oktober 1950 een ontwerp-overeenkomst aangeboden, onder mededeling, dat ook de commissarissen van de Maatschappij Helenaveen zich met dit ontwerp in het algemeen konden verenigen. De raad ging in beginsel eveneens met deze conceptovereenkomst akkoord.
Twee kerken
In het dorp werden zowel een hervormde als een katholieke kerk gesticht omdat de bevolking - grotendeels afkomstig uit Drenthe en Overijssel - sterk gemengd was van religie. Dat is ook de reden dat er zoveel niet-Brabantse namen in Helenaveen voorkomen, zoals Anker, Oosterveen, Ugen, Slot en Schonewille. De katholieke kerk aan de huidige Helenastraat, die op 20 november 1944 afbrandde door toedoen van terugtrekkende Duitse soldaten, was een vroege creatie van de meesterkerkenbouwer Pierre Cuijpers uit Roermond, die onder meer de St.-Willibrorduskerk van Deurne verbouwde.
Aantal vaste inwoners Helenaveen[2] | |
---|---|
jaar | aantal inwoners |
1868 | 330 |
1874 | 398 |
1877 | 560 |
1879 | 747 |
1882 | 502 |
1900 | 933 |
1901 | 950 |
1910 | 859 |
1914 | 850 |
1917 | 997 |
1931 | 515 |
1945 | 700 |
1968 | 924 |
2013 | 868 |
2020 | 908 |
Natuur en landschap[bewerken | brontekst bewerken]
Ten noorden van Helenaveen liggen de grote Peelreservaten Deurnsche Peel en Mariapeel, en in het zuidwesten ligt Peelreservaat Het Zinkske. Helenaveen ligt tegen de grens met Limburg.
Enkele cultuurhistorische wandelingen door Helenaveen zijn beschreven en op diverse adressen in het dorp verkrijgbaar.
Beschermde status[bewerken | brontekst bewerken]
De beschermde status van Helenaveen, zowel de cultuurhistorische als de status van beschermd natuurgebied, leidde meerdere malen tot ophef onder de merendeels agrarische bevolking en partijen die voor deze bevolkingsgroep opkomen.
Op 9 november 2005 maakte de CDA-fractie in de gemeenteraad van Deurne bijvoorbeeld bekend, dat als zij na de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 weer bestuurlijke verantwoording zou gaan dragen, zij een poging zouden gaan wagen bij de nationale overheid om de status van 'beschermd dorpsgezicht' na zeven jaar alweer te laten vervallen. Het zou het dorp te veel belemmeringen opleveren. De partij heeft dit na de gemeenteraadsverkiezingen niet doorgezet. Voor zover bekend is een rijksbeschermd dorpsgezicht ook nog nooit op initiatief van een lokale politieke partij van deze status ontheven.
In Helenaveen woonde de Nederlandse liedschrijver en zanger Jules de Corte.
Frans Babylon schreef het volgende sonnet over Helenaveen, dat in 1956 zowel in het tijdschrift Brabantia als in de gedichtenbundel Stemmen uit uit jeugdland werd gepubliceerd.
HELENAVEEN
Waar nog een eeuw terug voor lage lonen
turfstekers zwoegden in het Peelmoeras
staan tussen veel geboomt' en struikgewas
de enge huisjes waarin tuinders wonen.
Vol vlijt en kennis werken zij met zonen
en dochters op het land of in de kas;
aardbeien zwellen rijpend onder glas;
in zon gedijen peulen, kolen, bonen.
De klok der nieuwe, sobere kerk verspreidt
haar slagen helder in de vredigheid,
waar vogelliederen in het lommer klinken.
Geen schip der maatschappij „Helenaveen"
vaart nog - met turf beladen - als voorheen
door 't zwart kanaal, waarin soms vissen blinken.
Bronnen, noten en/of referenties
|