Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank!
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis

Theodorus van den Broek (1923-2018)

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
(Doorverwezen vanaf Theo van den Broek)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Theodorus van den Broek
32.010.jpg
Persoonsinformatie
Volledige naam Theodorus van den Broek
Roepnaam Theo
Geboorteplaats Walsberg
Geboortedatum 1 juni 1923
Overl.plaats Bakel
Overl.datum 20 februari 2018
Partner(s) ongehuwd
Beroep(en) geestelijke, opleidingsfunctionaris
Stamboom.png Van den Broek
Theo op jongere leeeftijd.
Zijn priesterwijding in Versailles in 1953.
In het midden Theo bij zijn priesterwijding in Versailles in 1953.
Bovenstaande foto's: collectie Hans van der Heijden
In de aula van het Peellandcollege met op de voorste rij vlnr. mgr. Ter Schure, Jo Terruwe, Theo van den Broek en Anna Terruwe
foto collectie Peter Aarts

Theodorus (Theo) van den Broek (1923-2018) was vele jaren priester in Frankrijk in meerdere parochies in de omgeving van Parijs en werkte na zijn terugkeer in Deurne als personeelsfunctionaris bij Rank Xerox.


Ouderlijk gezin en opleiding[bewerken | brontekst bewerken]

Theo was een zoon van de Deurnese landbouwer en opzichter Johannes van den Broek (1893-1978) en Johanna van Dinter (1896-1981).

Als vierjarige verhuisde hij met zijn ouders van de Voortseweg, waar hij geboren was, naar een inmiddels verdwenen gemeenteboerderij tussen de Milheezerweg en de Walsbergseweg waar tegenwoordig het viaduct in de Walsberg is.

In 1928 ging hij naar de bewaarschool van de zusters aan de Visser.

Vervolgens kreeg hij tot 1934 lager onderwijs op de fratersschool, eveneens aan de Visser.

Toen zijn ouders in 1934 verhuisden naar de gemeenteboerderij De Nachtegaal volgde hij de laatste zes maanden lager onderwijs op Roesbeek.

Van 1935 tot 1938 ging hij naar de Sint-Henricusulo en daarna tot 1941 naar de opleiding van Christus-Koning onder Bakels Brouwhuis. Daarna zat hij, tot de bezetting van het gebouw door de Duitsers in 1942, op het juvenaat Heilig Hart in Bergen op Zoom.

Nadat hij in enige tijd thuis bij zijn ouders op De Nachtegaal had doorgebracht werd hij eind december 1942, door bemiddeling van zijn vriend B. Koolman, aangenomen op het seminarie voor latere roepingen te Deuil-Montmagny ten noorden van Parijs. Hij had echter geen wettige papieren om naar Frankrijk te gaan.

Om niet naar Duitsland te worden gestuurd door de Duitsers kon hij, door bemiddeling van burgemeester Lambooij, gedurende zes maanden gaan werken bij de gemeente op de Nachtegaal, waar hij zich bezig hield met het bijhouden van afrasteringen van de gemeenteweiden en de verzorging van gemalen.

Vertrek naar Frankrijk en gevangenneming[bewerken | brontekst bewerken]

Eind juli 1943 ontmoette hij l'abbé Terruwe, die kapelaan in Damartin en Goële was, tijdens diens vakantie in Deurne. Hij zei: Ga maar met mij mee. Op het antwoord van Theo: Maar ik heb geen papieren was zijn reactie: Ik ook niet.

Zo vertrok hij begin augustus 1943 met Jo Terruwe naar Frankrijk, waarbij zijn bagage bestond uit twee kleine koffers met daarin het meest noodzakelijke. Met de trein gingen ze van Deurne naar Zeeland. Via kennissen van Terruwe staken ze daar de grens naar België over en vervolgens gingen ze met de tram naar Antwerpen en met de trein naar de Franse grens. Ook daar staken ze via kennissen van Terruwe de grens over. Vervolgens gingen ze met de trein van Lille naar Gare du Nord in Parijs. Daar nam Theo afscheid van Terruwe en ging hij met de trein naar het seminarie te Montmagny, ten noorden van Parijs. Daar werd op het gemeentehuis van Deuil-Montmagny een identiteitskaart voor hem aangevraagd, die hij begin december 1943 kon gaan afhalen. Op het gemeentehuis moest hij lang wachten en de concierge wou hem steeds maar weg hebben. Te laat begreep hij waarom. Na lang wachten kwamen twee Gestapo-agenten hem ophalen en namen hem mee naar Maison Lafitte waar het hoofdbureau van de Gestapo was. Daar werd hij opgesloten in een ondergrondse cel, waarin zich al een tiental anderen bevonden, van alle leeftijden en zowel mannen als vrouwen. De cel was ongeveer 5 meter bij 5 meter zonder stoelen, tafels of bedden. Zij sliepen 's nachts op de grond. Eten en drinken kregen ze nauwelijks en bijna dagelijks werd hij verhoord.

Na een paar weken werd de groep overgebracht naar La Pépiniere, een grote gevangenis in de Rue la Borde in Parijs, met een iets humanere behandeling.

Begin februari 1944 werden alle medegevangenen, behalve Theo zelf, via Gare de l’Est op transport gezet naar het concentratiekamp Dachau. Theo werd opgehaald en ging retour Maison Lafitte, waar hij zijn persoonlijke spullen terug kreeg en terug mocht naar het seminarie. Daar vernam hij dat hij zijn vrijlating te danken had aan Dr. Kerber, Ortskommandant van de Parijse voorstad Saint Cloud, een Oostenrijker en hoofd van de Verkenners in Oostenrijk, die bevriend was met de bisschop van Versailles. Ook vernam hij toen dat l'abbé Terruwe en zijn vriend B. Koolman waren opgepakt door de Gestapo en vast zaten in concentratiekamp Dachau. Hij zou hen pas na de bevrijding teruggezien. Ze werden in Dachau gebruikt als tolk omdat ze meerdere talen spraken.

Opleiding in Frankrijk[bewerken | brontekst bewerken]

Op het seminarie voor late roepingen in Montmagny heerste een streng regime. Om zich aan te passen aan de Franse mentaliteit en gewoonten en goed Frans te leren werd hij wekelijks door de overste belast met het patronaat voor kinderen in de parochie. Hij werd benoemd tot refectorier, de verantwoordelijke voor de refter (eetzaal), de bediening van de seminaristen en plaatsing in de eetzaal en de contacten met de zusters van de keuken.

De eerste jaren was het leven in Frankrijk moeilijk vanwege de oorlog, er was weinig of geen nieuws uit Deurne en soms werd er honger en armoe geleden. Gelukkig kreeg hij als refectorier soms wat extra’s van de keukenzusters.

Intussen kon hij ook een carte d'identité ophalen bij de préfecture te Versailles. Gedurende de oorlog bracht hij zijn vakanties door op het seminarie. In 1946 kwam hij na drie jaar eindelijk weer naar Nederland.

In 1947 ging hij naar het groot-seminarie te Versailles om zijn priesterstudie te vervolgen.

In 1951 en 1952 liep hij een verplichte stage te Crosne, ten zuiden van Parijs.

Op 29 juni 1953 werd hij in de kathedraal van Versailles tot priester gewijd.[1]

Pastoraal werk[bewerken | brontekst bewerken]

Van 1953 tot 1956 was hij kapelaan te Bezons ten noordoosten van Parijs, een plaats met circa 20.000 inwoners, voornamelijk arbeiders. Daar trof hij een moderne, vooruitstrevende pastoor, l’abbé Trochon, die zeer meelevend was met het wel en wee van de bevolking. Theo had er een fijne en leerzame tijd bij een bevolking die overwegend communistisch was, inclusief de burgemeester, die ook veel met de pastoor overhoop lag. Daarom werden ze in de volksmond vergeleken met de bekende film Don Camillo en Pepone. Een voorbeeld: op 14 juli, de nationale feestdag, gaf de harmonie van de stad gedurende de misviering een uitvoering op het plein voor de kerk, waarop de pastoor alle klokken liet luiden en de muzikanten in een mum van tijd waren verdwenen. Maar soms gingen burgemeester en pastoor ook samen ook een pintje drinken in de bistro tegenover de kerk.

In de strenge winter 1953-1954 werkte Theo met de pastoor ook drie maanden samen met de bekende l'abbé Pierre voor de opvang van clochards die op de oevers van de Seine leefden en sliepen.

Na 3 jaar Bezons werd Theo, met spijt in het hart, in 1956 door de bisschop overgeplaatst naar Meudon Bellevue, een rijke parochie ten noorden van Parijs met veel rijksambtenaren, gepensioneerden, en beroemde artiesten als Gilbert Becaud, Gloria Lasso en Brigitte Bardot. Theo was vooral belast met de bijkapel, een kleine kerk bij Le Bas Meudon onderaan de Route des Gardes bij de Renaultfabrieken met vooral gewone arbeiders van Renault en toeleveringsbedrijven.

In de hoofdparochie zat een oude gevestigde, traditionele en weinig actieve pastoor, maar een goede man. Zijn zuster was huishoudster, zij regelde wat de pastoor moest doen en laten, welke missen hij moest doen etc. In de hoofdparochie was Theo vooral belast met de jeugd, jeugdinternaten en psychiatrische inrichtingen. Hij was er aalmoezenier van de verkenners, gidsen, welpen en kabouters. Uitvaarten, huwelijken en doopsels deed Theo, in de zes jaar dat hij daar was, maar zelden in de hoofdparochie. Dat deed de pastoor Moisy, die zich in de bij-kapel nooit liet zien. De bewoners daar waren eenvoudige arbeiders en Theo vond er qua werk Bezons terug. Daar het altaar in de kapel in een hoek stond en de meeste gelovigen het altaar niet konden zien, verplaatste hij, in overleg met de kerkbezoekers, het altaar verplaatst naar het midden van de kapel zodat de mensen voor een doopsel niet meer naar de hoofdparochie, drie kilometer verder steil bergop, moesten. Een paar weken nadien moest hij bij de bisschop komen. Een persoon uit de hoofdparochie was de veranderingen in de kapel gaan vertellen. De bisschop vroeg naar de redenen van de veranderingen in de kapel. Nadat Theo het hem had uitgelegd, vond het goed met de opmerking dat hij in het vervolg wel eerst verlof moest vragen. Toen Theo de zondag daarop in hoofdparochie de hoogmis moest doen en de preek verzorgen zag hij de persoon in kwestie zitten. Hij liet zijn voorbereide preek voor wat die was en preekte over Grenouilles de Bénitier en Punaises de Sacristie. In het Nederlands: Kikvorsen in het wijwatervat en wandluizen in de sacristie over schijnheiligheid en kwezelarij.

Toen de pastoor met pensioen ging, kwam er een nieuwe pastoor: l'abbé de Noray, die de grote pastorie liet opknappen waarbij Theo een klein kamertje mocht verruilen voor een grote zitkamer met wc, douche en centrale verwarming. Ook de kerk kreeg een grote opknapbeurt en het parochieleven werd vernieuwd. Theo had er een fijn jaar met de nieuwe pastoor.

Na 1 jaar werd hij overgeplaatst en benoemd te Rambouillet maar zover kwam het niet; door uitputting en oververmoeidheid moest hij rust nemen. Door de bevriende mgr. Caryn, hoofdaalmoezenier van de Kajotters in België, kwam hij terecht in het rusthuis voor oude en zieke priesters te Schilde bij Antwerpen, waar rector De Winter, een vriendelijke en behulpzame man, het hoofd was. Na enkele weken vroeg pastoor Van Dijk uit Deurne bij Antwerpen of Theo zaterdags en zondags kon komen helpen, speciaal voor de Franssprekende parochianen.

Na enige tijd kreeg Theo, weer fit en uitgerust, een nieuwe benoeming vanuit Versailles als kapelaan te Rueil-Malmaison. In een heel nieuwe parochie, met grote flats en nieuwe huizen met circa 4.000 bewoners en een nieuwe pastoor l’Abbé Venard in een nieuwe kerk. Alles moest van niets opgebouwd worden, het parochieleven, de verenigingen, de jeugd etc.

Theo had er, samen met de pastoor, drie mooie jaren maar in 1966 kwam er een herindeling van de bisdommen Parijs en Versailles. Er kwamen drie nieuwe bisdommen bij met als gevolg dat veel priesters werden overgeplaatst. De pastoor bij werd benoemd tot vicaris te Versailles en Theo zelf werd overgeplaatst naar Limail-Brevannes als aalmoezenier van het verpleeg- en verzorgingshuis aldaar.

Dat tehuis leek wel een gevangenis: acht grote gebouwen van drie verdiepingen en zes houten barakken; het geheel omringd door hoge muren. De patiënten lagen er, in grote zalen te wachten op het einde van hun leven. Ze kwamen vooral uit de ziekenhuizen van Parijs, waar men hen geen hulp meer kon bieden. In de volksmond werd het verpleegtehuis dan ook oneerbiedig la poubelle de Paris (De vuilnisbak van Parijs) genoemd. Er was veel te weinig verplegend personeel en veel uitvaarten, soms zonder aanwezigen. Theo hield had daar twee jaar vol. Toen hij vroeg om er als prêtre-ouvrier (priester-arbeider) te mogen gaan werken, zodat hij meer contact met het verplegend personeel kon hebben, werd hem dat geweigerd. Het priesterleven was voor hem toen moeilijk vol te houden en daarom besloot hij gewoon werk te gaan zoeken.

Terug in de burgermaatschappij[bewerken | brontekst bewerken]

Rond 1968 vond hij werk bij het internationaal transportbedrijf Lion aan de Rue Mathis te Parijs, waar hij de transporten naar Nederland en België regelde.

Na twee jaar werk keerde hij rond 1970 terug naar zijn ouders in Nederland, waar hij al vlug werk vond bij Rank-Xerox in Venray. Na een korte inwerkperiode werd hij benoemd tot opleidingsfunctionaris op personeelszaken. Zijn werk was om, in overleg met afdelingshoofden, te zoeken naar gepaste opleidingen voor de werknemers van het bedrijf. Daardoor had hij veel contacten met de mensen binnen het bedrijf en met opleidingsinstituten daarbuiten. Hij was ook belast met het plaatsen en begeleiden van stagiaires.

In 1981 was er een groot ontslagronde bij Rank-Xerox, waarbij veel werknemers en alle 58-plussers eruit moesten. Na een uitwerkperiode van zes maanden maakte hij gebruik van de vervroegde uittreding (VUT).

Bovenstaand levensverhaal werd door Theo zelf geschreven rond zijn 85ste levensjaar. Hij eindigde dit verhaal als volgt:

Faut-il nous quitter sans espoir, sans espoir de retour, 
Faut-il nous quitter sans se revoir un jour,
Non, mes amis, ce n'est q'un au-revoir,
Oui, nous nous reverrons un jour
Moeten we vertrekken zonder hoop, zonder hoop op terugkeer?
Moeten we vertrekken zonder elkaar ooit weer te ontmoeten?
Nee, mijn vrienden, het is geen afscheid.
Ja, ooit zullen wij elkaar weer ontmoeten.
Bronnen, noten en/of referenties
  • Foto's en levensverhaal werden in 2019 beschikbaar gesteld door Hans van der Heijden

  1. Voorpagina Land- en Tuinbouwblad van 11 juli 1953