Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank!
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis

Kapel van Vlierden

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De kapel van Vlierden rond 1889, geautomatiseerd ingekleurd.
De kapel van Vlierden op een gravure van Spilman (1738) naar een tekening van Jan de Beijer uit 1685. Alleen het koor bleef tot 1902 bewaard.
Tekening door Hendrik Verhees op 20 oktober 1788 van de Vlierdense kapel.
De oude toren van Vlierden rond 1889. Herkenbaar zijn nog de hoge westgevel van het oude koor op de tekening van 1738, evenals de deuropening en het raam op de prenten uit 1738 en 1788. Zie ook: Beeldbank Cultureel Erfgoed
De toren nog verder in verval rond 1900.
Schilderij van de toren, waarschijnlijk gemaakt door meester Piet van Driel
Tekening van de kapelruïne op 19 juni 1889 door August Sassen.
De oude kerktoren van Vlierden, getekend door Willem Cornelis Rip op 25 juli 1897
Tekening van de plattegrond van de kapel op 19 juni 1889 door August Sassen.

De kapel van Vlierden, gesticht rond 1232 door Maria van Brabant en toegewijd aan Onze Lieve Vrouw in Arbeid of in het Kraambed, was een eenvoudig gebouw met tot 1749 een houten toren.

Maria in het Kraambed[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens August Wichmans, in 1630 pastoor te Mierlo, was de Vlierdense kapel vroeger een ware bedevaartplaats die in de hele omtrek bekend stond. Hij legt in zijn geschriften een duidelijke relatie met Keizerin Maria van Brabant die volgens hem de stichteres van de kapel was. Wichmans kende natuurlijk zelf de kapel voordat deze in gereformeerde handen overging en was uiteraard op de hoogte van de populariteit van de kapel als bedevaartoord. Dat heeft hem geïnspireerd om het volgende voor het nageslacht vast te leggen:

Dit heiligdom wordt H. Maria in het Kraambed genoemd en er zijn, door de hulp en voorspraak van die zeer zuivere kraamvrouw, vroeger zeer veel wonderen geschied, getuige de constante overlevering van de voorvaderen en de ter plaatse opgehangen ex-voto's. Maar er zijn daar ook lang, voordat ketters de kerken plunderden, zeer kostbare sieraden bewaard die dezelfde keizerin aan haar zeer geliefde patrones en bevrijdster had toegewijd, zoals men duidelijk kan zien aan de vorm, de kleur en andere kentekenen, die volledig overeenkomen met sieraden van de abdij van Binderen.

Elders wordt er echter op gewezen dat in de oorspronkelijke Latijnse tekst het woord liberatrix stond, wat geïnterpreteerd kan worden als bevrijdster waarmee bedoeld zou kunnen zijn dat de H. Maria de keizerin destijds bevrijdde uit haar netelige positie toen zij wegzonk in het moeras. Maar het Latijnse woord liberare kan ook betekenen verlossen, het bevrijden van een kind uit de moederschoot. Letterlijk stond bij Wichmans te lezen Sancta Maria in Puerperio, waarbij het logischer is te denken aan Maria als helpster voor de moeders bij hun bevallingen. Ook wordt de vertaling O.L.Vrouw in de weeën gegeven. In de volksmond werd het Onze Lieve Vrouw ter Schoot, waarvan sommige zegslieden beweren dat er de naam Schooteind uit ontstaan zou zijn. Naamkundig gezien is deze interpretatie hoogst onwaarschijnlijk.[1]

Wanneer de bedevaarten naar de kapel van Vlierden begonnen zijn vermelden de bronnen niet, maar het feit dat gesproken wordt over de constante overlevering van de voorvaderen doet vermoeden dat Vlierden reeds lang als bedevaartplaats in trek was.

De comme[bewerken | brontekst bewerken]

In 1541 werd Vlierden opgeschrikt door een onverwachte gebeurtenis. Voor de Vlierdense schepenbank speelde destijds een proces tussen ene Jan Schoefs en Aelken Robijns namens de voor- en nakinderen van Gielis Roefs. Aangezien de schepenbankprotocollen uit die periode verloren zijn gegaan kunnen we van dit proces verder niets reconstrueren, noch voor wat betreft de aanleiding noch de afloop. Het zal waarschijnlijk onder de Vlierdense bevolking van die dagen wel het gesprek van de dag geweest zijn. De processtukken berustten uiteraard bij de schepenbank, het toenmalige dorpsbestuur, maar men had de gewoonte om dit soort belangrijke stukken te bewaren in een gesloten kist met ijzeren sloten, ook wel comme genoemd, waarvan slechts enkele sleutels beschikbaar waren. Die kist werd meestal geplaatst in de Vlierdense kapel waar men hem goed bewaard achtte. Op een bepaald moment zijn onbekenden de kapel binnengedrongen en hebben de comme naar buiten gesleept, deze opengebroken en er een kelk, lijnwaad en juwelen uit ontvreemd en de vraag is of ze ook de bedoelde processtukken hebben gezocht om ze te verduisteren. Dat vermeldén de latere stukken niet. Pas anderhalf jaar later werd een akte opgetekend in het schepenbankprotocol van Deurne waar het hele relaas nog eens werd genoteerd. Daaruit blijkt dat toentertijd Heer Jan van der Heze, priester, Willem Ambrosius van der Heze, kerkmeester van de Vlierdense kapel en Jan van den Ravenacker H.Geestmeester te Deurne - de H.Geesttafel van Vlierden viel toen nog onder die van Deurne - en de getuigen Machiel van der Hoeven, Henrick Faes Mauwerts en Bartholomeus Lamberts Swertssoen, door de vorster van Deurne waren uitgenodigd om voor de schepenbank getuigenis der waarheid af te komen leggen over het voorval. En zij verklaarden in hun eigen bewoordingen het volgende:

dat omtrent geleden anderhalff jaer luttel min oft meer zeker quadoeners zijn geweest inder capellen tot Vlierden ende hebben aldair uter capellen gedragen die comme ende der capellen besloten kiste dair ontvert gebroken dair eenen kelck ut neemende met meer ander lijwaet ende juwelen, inde welcke comme ofte kiste waeren en werden bij de scepenen gereserveert die brieven prothocollen ende processen aldair tot Vlierden gepasseert ende is gebuert tselve ontverren ende openbreken bynnen middelen tijde hangende den processe inder bancke tot Vlierden tusschen Jannen Schoefs ter eenre ende Aelken Robijns inden naeme van den voirkynde ende nakynde wilneer Gielis Roefs saliger.

De genoemde priester Jan van der Heze was op dat moment waarschijnlijk de bedienaar van de kapel. In zijn eigenhandig geschreven testament van 1547, dat door notaris Gerardus Nouts uit Deurne werd openbaar gemaakt, vermaakt hij aan de kapel 4 Karolusguldens om daarmee de beeltenis van O.L.Vrouw te versieren. Dit zou een concrete aanwijzing kunnen zijn voor de Mariaverering ter plaatse. Men gaat er vanuit dat vlak voor de reformatie de toenmalige dienstdoende rector Jan Wouters het Mariabeeld in veiligheid heeft gebracht alsmede de in de kapel aanwezige sieraden en kerkelijke gewaden. De verblijfplaats ervan is echter totaal onbekend gebleven.

De kapel raakt langzaam in verval. Het is bekend dat tijdens de 16de en 17de eeuw diverse oorlogen hebben gewoed, roof- en plundertochten schering en inslag waren en dat de inwoners van de steden en van het platteland daar de tol van moesten betalen. Ook de gebouwen moesten het maar al te vaak ontgelden. Temidden van al dat oorlogsgeweld werd bij de Vlierdenaren de aandacht voor hun kapel overigens niet afgeleid.
Het schepencollege kwam in 1608 tot de conclusie dat een grondige inspectie naar de toestand van de kapel hoogst noodzakelijk was. Misschien is er op dat tijdstip wel iets heel bijzonders gebeurd met het kapelgebouw, omdat men er ineens zo uitgebreid aandacht aan besteedde. De dorpsrekening van 30 juni 1608 laat aan duidelijkheid niets te wensen over als de secretaris schrijft:

Item noch den selven dach heeft Wylbert Heynen met synen waghen tot Someren ghevaeren gheweest ende heeft daer den land(d)eken gehaelt en den pastoor van Asten om dat (lees:opdat) sy die capelle souden visenteren[2], die daer soo bister[3] lach en heeft den cost ghegeven ende daer 5 of 6 cannen biers gedroncken.

Wilbert Heijnen was een van de Vlierdense schepenen. Dat hij naar Someren moest kwam omdat in die tijd de pastoor van Someren, Gerardus Jacobs, met de aanvaarding van het pastoorsambt aldaar tevens het dekenschap van het district Helmond, opgericht in 1571, toegewezen kreeg. Van deze last verzocht hij al in 1605 door de bisschop ontslagen te worden, maar zijn verzoek werd pas in 1612 ingewilligd.

Wat precies ten aanzien van de vervallen kapel werd besloten staat in de rekening niet opgetekend. Twaalf jaren later blijkt ze in ieder geval nog steeds in gebruik te zijn bij de geloofsgemeenschap en wordt in de rekening van 1620 genoteerd:

Item alnoch betaelt Heer Jannen Wouters cappellaen tot Vlierden van sekeren dienst per quitantie de somme van viii gl.

en in 1622 schreef men:

Item verclaeren de borgemeesters noch betaelt te hebben aen Heer Jannen Roeffen cappellaen van twee missen per weecken de somme van viii gl..

Dat tractement voor de dienstdoende priester bleef eeuwenlang ongewijzigd. Vermoedelijk zijn Jan Wouters en Jan Roeffen benamingen voor een en dezelfde persoon! De bedienaren van de kapel werden rectoren genoemd en aan de aartsdiaken van Kempenland door de abdis van Binderen voorgedragen.

Na de Vrede van Münster[bewerken | brontekst bewerken]

  • Toen in 1648 de kapel van Vlierden en haar inkomsten overgingen in handen van de protestantse overheid en beheerd gingen worden door de rentmeester van de geestelijke goederen werd een nauwkeurige opsomming gemaakt van alle vaste inkomsten van deze kapel, waarvan Jan Wouters destijds de kapelaan was:
    • Het convent van Binderen gaf aan de kapelaan voor zijn diensten jaarlijks 3 mud rogge in natura en een geldbedrag van 28 gulden.
    • Bruisten Verhees was jaarlijks 16 vaten rogge schuldig, die betaald mocht worden met een geldbedrag van vier gulden.
    • Peter Celen de Kuijper betaalde jaarlijks acht vaten rogge of twee gulden.
    • Tonis Hoeben cum suis betaalde vier gulden, daarvan moest Philips IJsbouts, die in Asten aan de Dijk woonde, de helft betalen.
    • Joost Hendrik Bakermans betaalde jaarlijks twee gulden.
    • De erfgenamen van Simon van den Heitrak en Klaas Bruijstens betaalden 6 vaten rogge of 36 gulden.
    • Peter Verschuren te Asten moest een roggepacht van een mud rogge betalen; het derde deel daarvan moest Marieke Verhees aan de Dijk te Asten opbrengen, het andere derde gedeelte kwam voor rekening van IJsbout Verschuren aan de Dijk te Asten en het laatste een derde deel betaalde Aart Peter te Vlierden; in totaal 9 gulden per jaar.
    • De gemeente van Vlierden droeg jaarlijks acht gulden bij.
    • De broederschap of schutterij van Vlierden, het Sint Willibrordusgilde, gaf 6 gulden als er voor hen een dienst werd gedaan.
  • De kapel raakte na 1648 in verval, maar werd eind 17de eeuw gerestaureerd en door het handjevol Vlierdense protestanten incidenteel in gebruik genomen.
  • In 1723 ontstond er discussie over de vraag of de hoge overheid (het gemeene land) wel aansprakelijk was voor het onderhoud van de kapel. Omdat bij de Vrede van Münster de kapel met alle inkomsten die daaraan verbonden waren naar het land was gegaan, had die ook de onderhoudsplicht. De kapel en met name de toren waren door regen, wind en ouderdom zodanig aangetast dat onderhoud dringend noodzakelijk was geworden.
  • Op 6 april 1724 werd het onderhoud van de kapel na voorafgaande publicatie openbaar aanbesteed. Aannemer werd Hendrik van de Weijer voor een bedrag van 491 gulden en 8 stuivers.
  • De rentmeester van de geestelijke goederen Des Tombes meldde op 28 januari 1726 dat bij de laatste storm de kapel van Vlierden met het steenwerk van de achterste gevel was omgewaaid. Daarop werd op 19 juli 1726 een bestek gemaakt voor de reparatie. Op 12 februari 1727 kon meester-timmerman en armmeester Peter Joosten van de Mortel aan predikant Johan Antoni Martinet melden dat meester-timmerman Willem Raijmakers uit Mierlo volgens dat bestek de Vlierdense kapel had gerepareerd.
  • In 1736 werd door Jean Petit een grote klok gegoten in in het houten torentje opgehangen. De volgende tekst werd op deze gemeenteklok aangebracht: R. van Heugten - P. Bolle schepi - Smits kerckmr. - Jean Petit me fecit anno 1736. Deze klok verhuisde in 1846 mee naar de nieuwe kerk.
  • In juli 1739 rapporteerde de rentmeester van de geestelijke goederen aan de Raad van State in Den Haag dat er een nieuw leien dak boven het koor van de kapel moest komen en dat de kosten daarvan 490 gulden bedroegen.[4]
  • In het laatst van december 1748 kwam bij een hevig noodweer vrijwel het hele middenschip en een groot deel van de muur aan de zuidzijde van de kapel omlaag.[5] Jan Francis van de Weijer, die het reguliere onderhoudswerk aan de kapel moest verrichten, kon tegen deze overmacht niet op. Er werd druk met Den Haag gecorrespondeerd en door Hendrik de Kempenaar, de rentmeester der geestelijke goederen, een visitatierapport opgemaakt.
  • In 1749 werd tegen de kapel een nieuwe stenen gemeentetoren gebouwd. De houten toren en het middenschip werden daarvoor afgebroken. Het werk werd aangenomen door genoemde Jan van de Weijer voor 1650 gulden. Deze aannemer was destijds actief op gebied van reparaties van kerken in Peelland. Ook in 1749 repareerde hij voor 2.300 gulden de kerk van Stiphout. De begroting en het bestek van de Vlierdense kapel en toren werden gemaakt door Jan Schouw, die ook toezicht hield bij de bouwactiviteiten en daarvoor een toelage van dertig gulden ontving. Daarnaast kreeg hij nog 36 gulden voor reis- en verblijfkosten.
  • Toen in 1754 het twaalfjarig onderhoudscontract voor Van de Weijer afliep, kreeg Peter van Bussel een zesjarig onderhoudscontract voor een jaarlijks bedrag van acht en een halve gulden.
  • In 1771 kreeg de toren een nieuw slot en sleutel.
  • Na een openbare aanbesteding op 4 oktober 1784 In 1785 werd door de meester horologiemaker Johan van der Hoeven voor 237 gulden in 1785 een nieuw torenuurwerk met wijzerplaten op de toren aangebracht. Door Jan Hendrix werden een nieuwe houten torentrap en een kast om het nieuwe torenuurwerk gemaakt. Ook werden bij die gelegenheid de galmgaten wat aangepast.
  • In 1787 werd er een haan op de toren geplaatst, tevens werd toen het torenkruis gerepareerd.
  • Op 20 oktober 1788 maakt de bekende Boxtelse landmeter Hendrik Verhees een tekening van de kapel.
  • Een poging tot naasting van de kapel van Vlierden rond 1798 door de katholieken mislukte en het onderhoud van de kapel kwam voor rekening van de gemeente, die haar liet vervallen tot ruïne. Zie verder het aparte artikel over de naasting van de kapel.
  • Op 23 augustus 1801 werd er door de dominee nog een kind gedoopt, dat was Sibilla Cleven, een dochter uit het gemengde huwelijk van Godefridus Cleven en Maria Christina Akkermans. Daarna werd de kapel niet meer gebruikt en verviel deze langzaam tot puin.
  • In 1804 werd over de kapel gemeld dat het gebouw dermate defect is aan glas- en dakwerk, dat men in dezelve zeedert twee à drie jaaren geen godsdienst heeft kunnen verrigten.
  • In 1817 gaf het Vlierdense gemeentebestuur de volgende verklaring af over de kapel:
    In onze gemeente bestaat een kerkenhuis waarin de katholieke godsdienst wordt uitgeoefend en welk gebouw voor 1795 en tot heden toe onderhouden werd door het godsdienstig genootschap en een toren en vacant liggend bouwvallig kerkgebouw wat voor 1795 onderhouden werd door het land en in 1798 bij de staatsregeling ten laste van de gemeente is gekomen, doch ten aanzien van de reparaties aan de toren altijd voor rekening van de burgerlijke gemeente is gekomen.
    De Vlierdenaren bleven dus naar de kerk gaan in de voormalige kerkschuur aan de (huidige) Pastoriestraat.
  • Bij de invoering van het kadaster in 1832 werden de toren (40 m², kadastraal C 483) en het kerkhof (2.270 m², kadastraal C 485) geregistreerd als eigendom van de gemeente Vlierden terwijl de kapel(ruïne) (91 m², kadastraal C 484) te boek stond als eigendom van het domein.
  • In 1844 deed de protestantse gemeente nog een poging om het kerkgebouw te herstellen. Dat kan worden opgemaakt uit het jaarverslag van de Maatschappij van Welstand van 1844. De Maatschappij had op dat moment twee ondersteunden in Deurne en voegde daar nu twee ondersteunden in Vlierden aan toe. Over die samenvoeging meldt het verslag het volgende:
Dezelve (de protestantse gemeente van Deurne) is met een andere Gemeente (die van Vlierden) gecombineerd, alwaar slechts zeer weinige leden meer wonen, maar die nog in het bezit van een ruim Kerkgebouw is, waarin wegens den vervallen toestand in eene reeks van jaren geen dienst meer gedaan werd. Het ware wenschelijk dat die Kerk wederom door de Gemeente, onder medewerking van het daartoe bevoegde en invloed hebbende Kerkbestuur, hersteld en op nieuw tot Godsdienstig gebruik konde ingerigt worden - Om van onze zijde daartoe mede te werken, hebben wij gebruik gemaakt van de gelegenheid welke in den afgeloopen winter voorkwam, en aldaar twee bouwhoeven aangekocht, onder onze Eigendommen voorkomende sub No. 93 en 94. (Het betreft de latere adressen Heitveldweg 9 en Heitveldweg 11) Beide deze hoeven digt aan elkander grenzende, zoodat de beide huizen slechts door een karreweg van elkander gescheiden zijn, zijn gelegen omtrent 1 uur van de hoofdplaats der Gemeente, en in gebruik te aanvaarden tegen half April, de landerijen na den oogst van 1845.[6]
  • In juni 1887 werd door A. Mulder een uitgebreide beschrijving gemaakt van de ruïne van de oude Vlierdense kapel.
Te Vlierden in den Z.O.-hoek van Noord-Brabant ligt op eenige afstand van het dorp, midden in het veld de overblijfselen eener kerk met toren. De kerk ligt georiënteerd, heeft muren van 52 cm dikte, is in plan rechthoekvormig; de lange zijde is 9,65 m., de korte zijde 8,13 m. Aan de westzijde is de toren, die quadraatvormig is; de muren zijn 0,88 m. zwaar, de zijde is lang 5,10 m (20 lagen baksteen – 1,33 m). Het komt mij voor alsof de kerk ± 200 jaar oud kan zijn en niet voor de katholieke eeredienst is ingericht geweest. Immers op de plaats waar nu de katholieke kerk staat stond eertijds eene oude kerk met een verhoogd koor, de afbeelding daarvan is nog te zien in de Nederlandsche tafereelen 2de deel plaats 152.[7]
Vlierden is zeer klein, zoodat zij best met ééne kerk volstaan kon. Verder duidt de ruïne van deze kerk aan dat zij steeds rechthoekvormig is aangelegd, dus zonder koor, iets wat de katholieken voorzeker niet gedaan zouden hebben. Tevens is zij zoo klein dat zij de katholieke bevolking van Vlierden niet bergen kan. Daarom veronderstel ik dat de kerk eenige honderden jaren geleden gebouwd is geworden ten dienst van eenige Ned. Hervormden die zich met der tijd te Vlierden gevestigd hadden. Later toen deze Ned. Hervormden in aantal verminderd zijn is deze kerk geheel in verval geraakt en is zij geworden zoals zij nu is.
Zooals uit de beschrijving van het grondplan te zien is, is zij zeer klein en heeft dunne muren. De aanzichten zijn ook zeer onbeduidend. Aan de noordzijde is eene deuropening en een groot spitsboogvenster te zien. Aan de oostzijde is een digtgemaakt hoog gelegen venster merkbaar. Aan de zuidzijde is even als aan de noordzijde eene deuropening en spitsboogvenster te zien. Dit spitsboogvenster is aan deze zijde geheel uitgevallen. Om de kerk is een plint waarvan de bovenkant ± 90 cm boven de grond ligt. De muren gaan en zijn nooit hooger geweest dan 4,45 m. boven bovenkant plint. De doorsnede van de kerk geeft aan dat er nooit gewelven geweest zijn, ik veronderstel zoo als uit de dwarsdoorsnede te zien is, dat de geheele kap zichtbaar geweest is.
De toren is eveneens zeer eenvoudig. Hij heeft aan de westzijde een ingang met segmenttoog gedekt (bovengeschreven: gesloten) verder heeft de toren verschillende versnijdingen en in de bovenste verdieping waar vroeger de klok hing aan alle zijden (behalve aan de oostzijde) twee met rondbogen gedekte [bijgeschreven: gesloten] openingen.
De toren is niet hoog, de hoogte van de muren bedragen tot bovenkant plint 11,40 m. De toren heeft eene met leijen gedekte spits.
Staan van de kerk nog slechts de muren, in den toren zijn nog eenige balken welke de hoogte der vloeren en de constructie van den klokkenstoel aangeven. Ook van de spits bestaat nog het houtwerk. De toestand is echter zoo dat zijn ondergang onvermijdelijk is. In den spits zijn n.m. groote openingen waardoor het hemelwater vrij spel heeft, zoodat na verloop van tijd al het houwerk verrot zal zijn.
Daar de kerk op eenige afstand van het dorp ligt, wordt er zeer weinig controle tot behoud van deze ruïne gehouden.
De schooljeugd verzamelt zich meermalen hier, loopt door de ruïne, kruipt op de muren en zeer gemakkelijk kan daardoor een ongeluk gebeuren.
De ruïne van deze kerk is weinig interressant zoodat het verdwijnen daarvan niet te betreuren zou zijn.
Van deze ruïne zijn opmetingen gemaakt en bij dit rapport zijn schetsen van het plan en aanzichten van de kerk gevoegd. ook bestaat er eene photographie die aan het Ministerie onder letter en nummer I Nr. 278 N 200b berust.
's-Gravenhage juni 1887[8]
  • In 1889 was het bouwwerk zodanig in verval geraakt dat het gevaar opleverde. De gemeente Vlierden verkeerde in de veronderstelling dat het gebouw eigendom was de de Domeinen en diende op 1 mei van dat jaar een verzoek in om de eigendom over te dragen aan de gemeente zodat het gesloopt kon worden.[9] Op 2 juli 1889 werd door het ministerie aan de architect der Rijksmuseumgebouwen te Amsterdam gevraagd hierom te rapporteren. Twee dagen later antwoordde die als volgt:
De oude kerk te Vlierden komt mij voor de overblijfselen aan te duiden van de oorspronkelijke stichting door Keizerin Maria. De zware toren en de eenvoudige constructie duiden meer op het oudromaansch tijdvak dan wel op den tijd der hervorming toen men dergelijke torens volstrekt niet meer bouwde. De zware toren en de rechthoekige vorm van het kerkje wijzen op een aanleg van omstreeks de XIIIe eeuw. Wellicht is de oude tempel, die waarschijnlijk in tufsteen gebouwd was, later door baksteen gedeeltelijk ommetseld. Is deze veronderstelling juist, dan zoude ik het ten zeerste betreuren, dat die overblijfselen werden opgeruimd. Ik neem dus de vrijheid in overweging te geven om, zoo niet het geheel, ten minste den toren te behouden met een laag metselsteen op asphalt af te dekken en de open voegen dicht te smeren. Wanneer dan eenige klim-op planten aan deze ruïne geplaatst worden, zal men, na weinige jaren, een fraai, schilderachtig en tevens historisch pand, in de provincie Noord-Brabant, te meer tellen. Ten slotte wenschte ik, als historische bijzonderheid, nog aan te stippen, dat Hendrik I stierf in 1235, nadat hij een halve eeuw het Hertogdom Brabant geregeerd had. De stichting van zijne dochter mag dus stellig wel, voor Noord-Brabant, in herinnering blijven.
  • In 1894 raakte de ontvanger der registratie en domeinen in Helmond over het eigendomsrecht van de kapel in discussie met de burgemeester van Vlierden. De vraag werd voorgelegd aan de minister van Financiën en op 17 augustus van dat jaar die ontvanger aan de burgemeester van Vlierden het volgende weten: Zijne Excellentie geeft thans te kennen dat er geen spoor van bewijs is dat de ruïne en grond aan den staat behoort, terwijl de staat ze ook niet in bezit heeft. Het komt den minister daarom wenschelijk voor dat het perceel sectie C nr 484 op naam uwer gemeente worde overgeboekt."[10] Hetgeen geschiedde.
  • In september 1901 werd besloten om de restanten van de kapel en de toren af te breken en met het puin de huidige Pastoriestraat te verharden. De Zuid-Willemsvaart bracht het bericht als volgt:
Onze oude toren zal gesloopt worden. Zijn puin moet dienen, ter bestrating van den weg van 't raadhuis langs de kerk tot aan de school. Aldus besloot onze raad in zjjne vergadering van den 3 Sept. Het oudste bouwwerk uit Peelland zal dan verdwijnen.[11]
  • De voorgenomen sloop was voor Ouwerling aanleiding om in de Zuid-Willemsvaart van 18 januari 1902 een uitgebreid artikel aan de rijke geschiedenis van de Vlierdense toren en kapel te wijden. Hij concludeerde onder meer: Jammer! Weldra zal men zoover gekomen zijn, dat er in de Meierij - vroeger een museum in 't groot - niets merkwaardigs meer te sloopen en te verkoopen valt![12] Op die zelfde zaterdag zakte de oude toren van Vlierden rond half negen 's avonds in elkaar.[13]
  • In 1926 werd op de plaats van de oude kapel een grafmonumentje van de familie De Maurissens gebouwd, ter gedachtenis aan de overleden familieleden die tot midden negentiende eeuw rond de oude toren begraven werden.
  • In 1961 werden hier onder leiding van rector Allard opgravingen gedaan, waarbij oude fundamenten tevoorschijn kwamen en graven die in een krans om de kapel heen lagen.


Bronnen, noten en/of referenties
  1. Het Schooteind heeft zijn naam te danken aan een vroegere landschappelijke situatie waarbij het element schoot niets anders is dan een beboste hoek zandgrond uitspringend in een moerassig terrein.
  2. visenteren = visiteren - bezoeken
  3. bister = vervallen, bouwvallig
  4. Brabants Historisch Informatiecentrum (BHIC) toegang 178 inv. nr. 332 Resoluties van de Raad van State dienstjaar 1739 deel 2 folio 7 verso – vrijdag 3 juli 1739
  5. De weersomstandigheden die de Vlierdense kapel fataal werden, worden in het boek Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, deel 5 1675-1750 van J. Buisman in december 1749 als volgt beschreven: Kort voor en tijdens de kerstdagen is het erg omstuimig: op de 22ste staat er een harde wind uit westnoordwest en vallen er hagel- en sneeuwbuien, op de 23ste is de wind stormachtig .. en valt er opnieuw neerslag en in de kerstnacht waait het hard uit zuidzuidoost, wat gepaard gaat met hagelbuien.
  6. BHIC in Den Bosch, toegangsnummer 212, Maatschappij van Welstand in Breda en Eindhoven, 1822-1990, inv.nr. 5, Vergaderingen 15–24, 1836–1845
  7. De bedoelde afbeelding is die van Spilman en heeft betrekking op de oude kapel. De auteur vergiste zich hier omtrent de locatie.
  8. Nationaal Archief toegangsnr. 2.04.13 inv.nr. 1374
  9. Nationaal Archief toegangsnr. 2.04.13 inv.nr. 1374
  10. RHCe toegang 13130 Gemeentearchief Vlierden 1811-1925 inv.nr. 107
  11. Delpher: De Zuid-Willemsvaart van 4 september 1901
  12. Delpher De Zuid-Willemsvaart van 18 januari 1902
  13. Delpher De Zuid-Willemsvaart van 22 januari 1902