Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Verhalen over Hendrik Wiegersma
Er doen veel verhalen over Hendrik Wiegersma de rondte.
Sommige van die verhalen over De Wieger zullen waar gebeurd zijn, andere zullen aangedikt of verzonnen zijn. Ook verhalen uit de roman Dorp aan de rivier van Antoon Coolen werden regelmatig aan Wiegersma toegeschreven. De inmiddels gepensioneerde radioloog en heemkundige Hans van den Broek verzamelde in de loop der jaren veel van die verhalen.
De automonteur
Een monteur moest de auto van Wiegersma repareren. In die tijd was het een soort ijzeren wet: het reparatiewerk aan de auto van d’n dokter moest meteen af. Een dokter kon niet wachten. Om 4 uur 's nachts was de auto klaar. De monteur bracht de wagen terug en zette die netjes bij Wiegersma op de plaats. Maar de Wieger had hem gehoord. Hij maakte een raampje open en riep door het duister: Sta of ik schiet. De monteur had het lef niet om weg te lopen en bleef doodstil staan. Wiegersma zei verder ook niks meer. Zo heeft die arme monteur staan te wachten met naar huis gaan tot het weer licht werd.[1]
Oor uitspuiten
Klein Martje Koolen had last van een doof oor. Het zat verstopt met oorsmeer. Dus werd een bezoek gebracht aan huisarts Wiegersma. Die keek, pakt Martje bij de arm en liep met hem naar buiten. Hier pakte hij de tuinslang en spoot er vol bravoure het oortje mee uit. Toens ie klaar was, spoot ie meteen de voorbijlopende dienstmeisjes nat. Die liepen gillend weg en Wiegersma had lol. Vervolgens gaf ie gnuivend aan Martje een gulden om een ijsje te kopen.[2]
De postbode
De Wieger had ruzie met een postbode. De man was onbeleefd tegen hem geweest. Dus stuurde de Wieger een hele tijd elke dag een baksteen per post naar een boer die ver weg in de Peel een schuur aan het bouwen was. En die arme "bode" elke dag maar op zijn fietsje er naar toe.
De gelukkige boer was Willem van de Laar op de Peeldijk, die een jaar lang elke dag een ingepakte baksteen bezorgd kreeg. De Wieger liet dat iemand voor hem elke dag inpakken.[3]
Een ziek zoontje en een blauwe Christus
Rond 1952 ging Van den Broek met zijn ziekelijk zoon Hans naar de Wieger. Het jongetje had altijd longontsteking, moest steeds piepen en hoesten en wilde niet groeien. De Wieger zei: het is maar een klein ventje, het is nie veul. Het kind moest er maar over heen groeien, het waren naweeën van de borstvoeding, zo zei de Wieger. Hij gaf een drankje en een zalfje mee en dat was het dan.
Van den Broek begon met de Wieger te praten, die vond dat hij wel een bekend gezicht had. Van den Broek zei dat hij er een was van Sientje van Grinsven. Ooh, zeide gij er een van Sien van Piet van Kaate uit Lith. Van den Broek: Mijn moeder komt uit Lith. En ik ben getrouwd met een kleindochter van Jan de Grutter uit Lith. Van den Broek's moeder had nog als hulpje in huis gewerkt bij de vader van de Wieger in Lith aan de Maas rond 1915.
De echtgenote van Van den Broek, ook uit Oss/Lith, wist nog dat de oude Wieger rekeningen stuurde waarop stond: Gelieve te betalen in het jaar des Heeren dat het U belieft.
Van die Sien had de Wieger als kleine jongen regelmatig een draai om zijn oren gehad als hij iets uitgehaald had wat de dienstmeid niet beviel. Enfin er werd veel bijgepraat, tijd genoeg bij een volle wachtkamer, en of Van den Broek even mee wou naar de schilderskamer ernaast, want de Wieger schilderde en wilde van een eerlijke mens, hij kende de familie tenslotte, een eerlijk oordeel. Er hing een Onze-Lieve-Heer aan het kruis. Bruin, zwart en paars. De gast schrok er van maar werd door de Wieger gemaand er iets aardigs van te zeggen: Nou vooruit en eerlijk zeggen hoor....
Nou eh, ik vind het nogal paars zei de man. En hoe dachte gij dan dat Onze-Lieve-Heer er uit gezien heeft nadat ze hem bont en blauw hadden geslagen? Ja inderdaad, nogal paars, zei de man vlug. Enfin ze moesten er allebei stevig om lachen.
Van den Broek vroeg nog wat ie met zijn zoontje aan moest, daar kwam ie tenslotte voor, helemaal uit Den Bosch: De Wieger keek even schraal: Hhet is niks en zal ook nooit niks worden en daar konden ze het mee doen. En wat kost dat dokter? Doe maar een gulden, zei de Wieger. Ja maar dat is toch veel te goedkoop! Dat pak ik bij de volgende die het kan betalen wel dubbel, was zijn antwoord. Trouwens ik kan van een zoon van Sientje toch geen geld gaan vragen ben je nou helemaal gek geworden.
Het schilderij de blauwe Christus is overigens te zien in de collectie van museum De Wieger.[4]
Onvruchtbaar
De Bossche tweelingzusjes Cobi en Annie gingen rond 1955 naar de Wieger. Annie kon maar niet zwanger worden. Het was een mooie vrouw om te zien. De Wieger liet haar zich uitkleden, onderzocht haar en vroeg hoe ze het in bed met haar man deed. Hij ligt altijd onder. Met een hoop ruwe grappen en het advies om het normaal te doen mocht ze weer gaan.
En dokter, wat is er aan de hand?" D'n dokter: Gij, witte ge wa gij noddig het? Ne veint, ne veint mit zunne lul. En as ge der ginne kunt vinde dan roepte mij maar voegde hij er nog aan toe en maakte een gebaar van 40 centimeter. De hele familie had lol en een tijd later werd ze toch nog zwanger.[5]
Naakt
Overigens wilde de Wieger vrouwen die aan hysterie leden, niet meer konden spreken of onvruchtbaar waren wel eens naakt de wachtkamer in jagen.[6]
De poppen
In Den Bosch zei journalist Dominicus van Gent, Docus Cent bijgenaamd, Ik zal eens naar die 'gekke' Wiegersma gaan. Die maakt ook al mooie poppen. Dan smeer ik hem stroop om de mond, zeg dat ik iets moois over hem zal schrijven. En dan troggel ik hem zo'n pop af.
Dat lukt je niet, zeiden zijn kameraden. Wedden om een fles cognac! Tegen een rondje. zei Docus. Nee, twee rondjes, zeiden zijn maten Van den Broek, Trommelen en Cauwenberg. Akkoord zei Docus en hij toog de volgende dag naar Deurne.
Zijn kameraden, ook niet vies van een glaasje drinken, pakten de telefoon en belden Wiegersma op. Ja, met de zoon van Sientje van Grinsven.
Jawel die ken ik goed.
Er zat hier net zo'n journalist van Het Huisgezin (de voorloper van het Brabants Dagblad) te pochen dat hij jou wel eens zo'n pop afhandig kon maken. Dat ie je een paar veren op je hoed en in je kont zou steken en dat je daar wel in zou trappen.
Nee maar, het is goed, zei de Wieger, ik regel dat hier wel, bedankt voor het telefoontje.
Belde een tijdje later een meneer aan bij dokter Wiegersma, een journalist van de krant, die iets over zijn mooie poppenmakerij wou schrijven. Wiegersma rende, nog steeds boos van het telefoontje, naar buiten en blafte de man, die dit totaal niet verwachtte, van zijn erf af. Met hangende pootjes keerde Docus terug naar Den Bosch en moest er smadelijk zijn rondje geven.[7]
Lepeltjes en potjes
Bij ons thuis was Wiegersma huisarts, hij wilde niet betaald worden. Maar een keer per jaar kwam hij binnen en vroeg dan: "Geef mij dat tinnen lepeltje of dat vorkje dat aan de muur hangt maar mee. Weigeren durfde niemand dus gaf men de spulletjes mee.
Uiteindelijk stopte menig familie eerst hun kostbare spullen weg en zetten waardeloze potjes op de schouw voordat de dokter geroepen werd. Men kende hem onderhand en wist dat hij alleen maar waardevolle zaken vroeg.
Bekende, veel gehoorde gezegdes van de Wieger zouden zijn:
Als je mij dat kruisbeeldje of potje aan de muur niet geeft, ga je kapot.[8]
Wat moet een stomme boer zoals jij met dat beeldje, geef maar aan mij.[9]
Als je dat beeldje niet aan mij geeft, vrouw, dan maak ik jouwe mens niet beter.[10]
Het paard
Als je naar zijn paarden vroeg, had je het getroffen en kon je meteen mee naar de stallen achter het huis om te kijken.[11]
Hij reed op een zwart paard met een zwarte cape om en een zwarte hoed of flambard op door de Peel.[12]
In Bakel bond hij zijn paard vast aan de daarvoor bestemde ijzeren ring rond de boom op het plein om sigaren te kopen bij De Gouden Leeuw. Als hij aankwam dan trapte hij vanaf zijn paard de deur vast open.[13]
Mijn moeder was ziek en mijn broer en ik gingen de Wieger halen. Ga vast naar huis dan kun je mijn paard daar vast houden als ik er ben. Maar ik had schrik voor dat grote zwarte beest en mijn broer Frans ook. Dus wij maakten met elkaar ruzie wie dat paard zou moeten vasthouden. Ik zei nog: Maar ik doe het nie. Wij dachten dat hij ons toch niet zou zien en dan zou het wel over gaan. Dus gingen we op de hoek op de grond liggen tot ie voorbij was en maar wachten tot ie terug kwam. Maar dat duurde nog al. Toen zeiden we: laten we toch maar naar huis gaan want anders maakt ie ons moeder misschien niet beter. Wij naar huis en heel schuw kijken. Maar dat paard was niet te zien. Nee, dat had de Wieger mee de gang in genomen en aan de trapleuning vastgebonden.[14]
Noortje Heesmans: En soms moest ik met één hand dat grote zwarte paard van hem vasthouden, ik was dan altijd doodsbang. En dat wist hij goed.
Kwam Wiegersma dan moest je zijn paard vasthouden, maar het rotbeest trapte je altijd op je hakken. Je kreeg er een gulden voor. Ging hij aan het inenten dan had hij voor het lokaal de sleutel nodig, die moest gehaald worden bij de pastoor van de Zeilberg. Daar had hij een hekel aan dus moest een kind dat doen, dat kreeg dan twee gulden van hem. Hij vond niets leuker dan een grote zak snoep over de weg te gooien en de kinderen over elkaar heen te zien rollen.[15]
Geld strooien en pottenkijken
Vroeger woonde ik in Liessel, en dan kwam Wiegersma op zijn paard voorbijrijden, haalde een hand vol muntjes aan kleingeld uit zijn zak en gooide dit in de sloot. Dan doken wij, de jeugd, er allemaal in om dat geld op te vissen. En dan had ie schik omdat wij er helemaal onder de modder weer uit kwamen.
Als hij op huisvisite kwam keek hij ook vaak even in de keuken in de pot wat men kookte.[16]
Diep gevallen
Als hij bij mijn tante op huisbezoek kwam, had hij zo'n haast dat ie de weg niet vroeg maar meteen doorliep. Zo is ie in de kelder in het kolenhok gevallen in plaats van boven op de slaapkamer terecht te komen.[17]
Zijn zonen
Hij had vier zoons en een huishoudster. Jaap, de dokter, Friso, de verzamelaar van art Deco en vriend van Wim Sonneveld, Pieter de glazenier kunstenaar en Wieger die verongelukt is.[18] Sommigen beweren dat het overlijden van de zoon door Wiegersma direct of indirect aan Hub van Doorne wordt geweten omdat die de Duitsers gesteund zou hebben met zijn fabriek.
Over Pieter zei hij: die had ik als foetus weg moeten gooien. Ze, de oude en Pieter, schijnen veel ruzie gehad te hebben. De ouders van Jan van de Zwaan moesten regelmatig de rekeningen die Pieter niet betaalde, bijvoorbeeld bij slagerij Keuten, gaan betalen met geld van de oude Wiegersma.
De vader van Jan van de Zwaan was er 25 jaar chauffeur, tuinknecht etc.
Pieter heeft zich vaak onverkwikkelijk gedragen als het om geldzaken ging. Zo was het huisje bij de Wieger beloofd aan de ouders van Jan, maar nog geen week na het overlijden van de oude Wieger kwamen er al mensen kijken, want Pieter had het te koop aangeboden in De Telegraaf.
Pieter heeft in onderhandelingen met de gemeente Deurne het huis De Wieger voor 2 ton verkocht, hier pocht hij altijd op. Maar tegelijkertijd heeft hij gedaan gekregen dat hij de rest van de grond, na bouwrijp maken door de gemeente, als bouwkavels mocht verkopen, het plan Wiegershof. Naar verluid heeft hij hiermee zijn broers financieel een loer gedraaid. Verder bedong hij een conservatorschap à raison van 40 later 60.000 gulden per jaar bij de gemeente.
Lijstenmaker Jan van de Zwaan heeft op de zolder van de Wieger de onbetaalde rekeningen zien liggen. Die had Wiegersma nooit geïnd. Jan's vader heeft de stapels, na Wiegersma's overlijden opgeruimd maar wel eerst voor de aardigheid opgeteld en kwam op het bedrag van 240.000 gulden. Voor die tijd een gigantisch kapitaal.[19]
Een gat te kort
Wiegersma komt bij een oude dikke man met buikpijn in Meijel en vraagt hem wat ie eet. Zegt de man: Tien sneetjes brood met spek in de ochtend, 's middags een pan aardappelen, met spek, 's avonds brood, roggebrood en spek.
Zegt Wiegermsa: Kleed je maar eens uit, ga nu maar op de grond staan op handen en voeten.
Hij pakt dan het geweer, dat aan de muur hangt, en zegt: Dat probleem zal ik oplossen en hij mikt op de patiënt. Die roept angstig maar dokter, wat ga je nou doen?
Ik, ik ga er een gat bijschieten want dat ene wat je hebt, kan al het werk niet aan.[20]
Plaatjes een de muur
Wiegersma heeft erotische tekeningen aan de muur hangen in de huiskamer.
De kapelaan op bezoek, schuifelt zenuwachtig heen en weer op zijn stoeltje. Vraagt de Wieger wat er is. Eerst niks en later: Nou die plaatjes, die er hangen.
Bromt Wiegersma: Ik wou dat het waar was.[21]
Verfstrepen
Tijdens zijn spreekuur schoot hij regelmatig zijn schilderkamer ernaast in en zette dan weer een paar strepen. Nogal eens ging een patiënt met verfstrepen van oker en dergelijke op lijf en kleren weer de deur uit.[22]
Geslaagde bevalling
Wiegersma gaat na een bevalling op het Vloeieind, als de kaarsjes bij het Antoniusbeeld in de Belgische zilveren kandelaars met de papieren bloemen zijn aangestoken, zelf op de kast tussen de kaarsen zitten en zet het beeld aan de kant.
Binnen tien jaar na zijn komst had hij de zuigeling- en kindersterfte in Deurne, die tot de hoogste van Nederland behoorde, gehalveerd. (Dat was strikt genomen niet zo moeilijk want er werd tevoren helemaal niets aan hygiëne en preventie gedaan.)[23]
Dagelijkse 100 patiënten
in zijn glorietijd zag Wiegersma 100 patiënten per dag in tien uur tijd.
Ongewenste patiënten
In de spreekkamer stond een leien schoolbord met daarop de namen van degenen die nooit meer in huize De Wieger binnen mochten komen.
Katten
Toen Carel Ververs in 1964 in Deurne begon, vertelde Wiegersma over zijn idee dat oesofagus en trachea gezamenlijke embryonale oorsprong hadden. Om dit idee nader te komen had Wiegersma katten opgehangen en hen een eiwitoplossing in de longen toegediend. Helaas waren ze toch kapot gegaan. [24]
Gasproef
In zijn praktijk had Wiegersma drie busjes / gascilinders, volgens Ververs zo groot als een forse beschuitbus. gevuld met kolen- of mijngas. Soms spoot Wiegersma dit bij mensen op de huid om hun "gevoeligheid" te onderzoeken.
De beste dokter
Bij aankomst bij een patiënt in de Walsberg roept hij grommend en briesend: Dit is mijn patiënt niet, wie voor de donder heeft mij gehaald? Een jongen, de kinderen werden altijd er op uit gestuurd om de dokter te halen, zei bedeesd. Ik heb u geroepen, want ze zeggen toch dat u de beste dokter bent.
Oh is dat zo, kom hier, en hij stopt de jongen een rijksdaalder in de hand.[25]
Gemeenteraad droog
Wiegersma had de gemeenteraad bij hem thuis uitgenodigd en hield ze al meer dan een uur aan de praat zonder iets te drinken aan te bieden. Men begon te morren. Liet hij Piet Heesmans die tegenover hem woonde en regelmatig voor hem chauffeerde, komen, in zijn alledaagse plunje. Kijk heren dit is een echte Deurnenaar en dat zijn jullie geen van allen in je betere kleren. Daar moeten we wat op drinken.[26]
De envelop
De gemeente had het 25-jarig jubileum van de dokter vergeten, men haalde het alsnog in met een receptie of iets dergelijks en bood hem een envelop aan, waarin een briefje van honderd gulden zat. Wiegersma rolde het op en stak er zijn sigaar mee aan.[27]
De nette dame
Piet Heesmans moest een nette dame van het station halen met de auto, dat gebeurde wel vaker. Mevrouw wilde niet wachten en riep bij binnenkomst in de wachtkamer: Ik ben aan de beurt. Ze wilde ook niet met jij, gij en jouw aangesproken worden. Dan liep Wiegersma met haar terug naar de wachtkamer en zei: Deze mevrouw wenst als mevrouw te worden aangesproken. Ze betaalt gelijk voor iedereen die na haar komt.[28]
Nel Nooijen zat in de wachtkamer toen het gebeurde. Wiegersma riep zijn patiënten altijd nors binnen: De volgende kan binnenkomen. Een deftige dame met bontjas en geblondeerd haar wenste als mevrouw aangesproken te worden. Even later kwam Wiegersma met een vod van een hemdje de wachtkamer in en zei: Dit hemd is van een mevrouw en ze zal als een mevrouw ook voor de volgende betalen.[29]
Hulp aan collega
Er lag er een boerenvrouwtje in het oude Sint-Jozefziekenhuis te bevallen. Maar het lukte niet. Bleek het ook nog een tweeling te zijn. Dokter De Jong vroeg of Wiegersma kon komen helpen. Die kwam, liet alle zaaldeuren open zetten en riep, zodat ieder het moest horen: Als ze me nodig hebben dan weten ze me wel te vinden. Ze kunnen niet zonder Wiegersma.[30]
Benzine
Hub van Doorne pleegde het onderhoud van de motor van Wiegersma. Als er iets was moest Van Doorne meteen komen. Deed de motor het weer eens niet, dan weigerde Van Doorne te komen. Hij zei dat Wiegersma er eerst maar benzine in moest doen. Blijkbaar was een lege tank nogal eens de oorzaak van het mankement.[31]
Bloedzuigers
De oude Wiegersma heeft bij de moeder van Lieske ook nog eens bloedzuigers, van die zwarte. gebruikt. Maar waarvoor weet ze niet. Ook heeft ie eens, rond 1940, bij uitslag in haar moeders rode dikke nek een witte duif tegen haar nek gehouden en meegegeven: Dat duifje gaat kapot, vrouwke, maar gij wordt beter. En zo was het.[32]
Ouw kreng
Wiegersma kwam bij mijn moeder, ik was toen nog een meiske van ongeveer tien jaar. Ze was zwaar ziek en ze moest in de beste kamer verpleegd worden. De kamer waar je anders nooit kwam. Wiegersma zei toen: Verrekt ouw kreng, als ik jou nog nie beter krijg kan ik niemand meer beter maken met een longontsteking. En toen op de negende dag kwam ie weer langs en zei: Gefeliciteerd, ouw kreng, je hebt het overleefd.[33]
Mijn moeder was weer eens ziek. Mijn vader liet de Wieger 's avonds komen. Altijd dezelfde en altijd ’s nachts, bromde de knorrepot.
Ja maar dokter ik kan u toch overdag niet laten halen als ze niet ziek is. En toen zei Wiegersma tegen mijn vader: Ze heeft twee spuiten nodig. En dat betekende veel kosten, daar zag mijn vader tegen op. Wat kost dat dokter, die twee spuiten? Dat is niet te betalen, man, zei de Wieger. Doe dan maar niet, zei mijn vader, die gelijk aan een gigantisch bedrag als honderd gulden dacht.
En als je vrouw dan kapot gaat, man?
"Nou doe dan maar dokter."
Enfin, moeder werd beter. Kregen we de rekening: Dit is niet te betalen: 1 cent.
We gingen toen wel regelmatig als we een varken geslacht hadden het beste stuk naar de Wieger brengen. Hij treiterde graag.
Hoofdpijn
Een mevrouw komt voor haar migraine bij de Wieger. Ze komt binnen en begint meteen te praten. Het antwoord van de Wieger: Uitkleden! Ze gaat achter het scherm, kleedt zich uit tot op bh en onderbroek. De Wieger kijkt vernietigend en zegt: Helemaal uit, terwijl mevrouw nog even proberend vertwijfeld naar haar hoofd, van de migraine, wijst. Ze stapt even later naakt de kamer in, de dokter kijkt eens en zegt dan: Wa bende ge toch een lilluk wijf en daar kon ze het mee doen.[34]
Doof
Een man had al jaren mot met de Wieger. Hij werd wat dovig en kreeg meer last van zijn oren. De Wieger stuurde hem met twee enorme wattenproppen in zijn oren weer naar huis. Ze staken aan elke kant wel 15 cm uit.[35]
Zonder Pot
Wim Gerrits vestigt zich als huisarts rond 1965, en gaat op kennismakingsbezoek bij de Wieger ('qui entre salut', was zijn stelregel) met zijn vrouw Zus en zijn maat die hem introduceert, huisarts Weijenborg met diens echtgenote mevrouw Weijenborg-Pot. De Wieger zei: Kom nog maar eens terug zonder Pot.
De Wieger kwam in die tijd niet meer op huisbezoek, deed wat aan homeopathie en fungeerde dus niet meer als huisarts maar alleen als arts voor mensen die van ver voor zijn advies kwamen.
Hij stuurde een patiënte met afonie (die niet kon praten) naakt de wachtkamer in en dat hielp.
Vertelt de Wieger aan collega-arts Wim Gerrits: Ik moest naar een patiënt in de Rips, met de auto, zit er een tractor tussen Milheeze en de Rips voor mij en die gaat maar niet aan de kant. Na een hele tijd laat ie mij voorbij, ik rij voorbij, stop voor de tractor en stap uit, ik sla die vlegel op zijn gezicht en rij weer weg. Na een paar kilometer kreeg ik spijt, draaide om, reed terug en gaf als genoegdoening een tientje aan de man.[36]
Brieven
de Wieger scheurde van de post die bij hem arriveerde veel enveloppen ongeopend door. Dit werd als oud papier weggedaan en dat werd door de jongens Van Ham opgehaald en naar de paters of fraters gebracht voor de missie.
Moeder Van Ham zag die brieven en er stonden veel privé-zaken in die brieven. Ze vond dat dit niet kon en dus werden eerst de postzegels er af gescheurd en daarna werden de brieven in de wasketel van Van Ham verbrand. Ze vond de privacy van al die schrijvers te belangrijk.
Er vandoor met nieuwe auto
[Bestand:27.944.JPG|thumb|300px|Zijn eerste auto
foto collectie Museum De Wieger]]
Wiegersma ging een nieuwe auto kopen en stelde hoge eisen aan zijn voertuig. Kritisch wandelde hij om de nieuwe auto, die de verkoper stond aan te prijzen, totdat die uitriep: "Hij is zo sterk dat zelfs u hem niet kapot krijgt..." "Dat zullen we dan meteen proberen", antwoordde de Wieger. Hij ging naar binnen, nam zijn pelsmantel, riep iets tot zijn huisgenoten en assistent, stapte in de nieuwe wagen en stoof weg. Ongeveer 48 uur later dook hij weer op, na zijn omgeving en zeker de garagist in het ongewisse, om niet te zeggen in paniek achter te hebben gelaten. De auto zat onder de modder, een ruit was gebroken, krassen zaten langs het koetswerk, maar de dokter snoof tevreden en zei : "Je hebt gelijk, het is een beste wagen, ik neem hem." Hij bleek er een non-stoprit mee te hebben gemaakt naar een of andere verre hoofdstad in Oost-Europa of op de Balkan, rond 1930 een niet geringe prestatie voor een seriewagen en een amateur-rijder.[37]
De galkei van de baron
Van dit verhaal zijn twee versies. De eerste versie staat in een interview in De Telegraaf van 2 december 1934, waarin onder de kop "De schilder-dokter van de Peel" het volgende te lezen is:
- "En hij (Wiegersma) vertelt smadelijk van een kleinen jongen die door een touriste in het dorp gevraagd werd naar "bezienswaardigheden". De jongen vertelde, dat er een gebouw was dat door Radboud gezet was en dan was er nog het huis van den gekken Wiegersma. "En wat is dat?" vroeg de dame, wijzend op een zoogenaamden "zwerfsteen", die op den Brink tegen een boom geplaatst is. "Dat is een galkei, die het Wiegersma bij den baron uit de pens gesneden!"[38]
De tweede versie is van zoon Pieter Wiegerma, die in zijn boek Een kind ziet het dorp schrijft:
- De grote zwerfsteen op de markt, rustend tegen de oude linde die hem schaduw biedt. In mijn verbeelding rust hij al honderden jaren uit van zijn lange, lange zwerftochten in de ijstijd. Mijn fantasie wordt geprikkeld om het verhaal, zijn verhaal van zijn reis hierheen, op te schrijven. In gedachten verzonken word ik gestoord door een aangeschoten, lallende, waggelende vent met een, ik weet het zeker, platte pet. Hij herhaalt met onvaste stem tientallen keren hetzelfde woord omdat hij het volgende in zijn verwarde brein niet kan vinden. Na een vele minuten durend gesprek vertelt hij: Dè is nou de galkei die de Wieger bij de baron uit zunne pens gesnejen hè. Zat, lachend, schreeuwend, vertrekt hij, zijn fiets aan het achterwiel meetrekkend terwijl zijn bel over de keien rinkelt.
Auto-ongeluk van zoon Jaap
Toen zoon Jaap Wiegersma voor de zoveelste keer voor zijn artsexamen gezakt was, hij hield meer van racen met auto's, vloog de soep door huize de Wieger en zaten de Zadkines onder de vermicelli. Toen hij eens tegen een boom reed met juffrouw Van Ham erbij stond de dag er op een foto van de auto in de krant met er bij dat de dokter met zijn vrouw een ongeluk had gehad. Het was toen evenwel een vriendinnetje dus.
Vlierbessensap
Met nieuwjaar stuurde de oude Wieger een kaart naar Van Ham. Er stonden geen zalig nieuwjaar of iets dergelijks op, maar de groeten van Henk en Nel.
Iedere patiënt van de Wieger kreeg rode vlierbessensap voorgeschreven. Mens, het kruid dat geneest groeit langs de deur, zei hij regelmatig tegen zijn patiënten.[39]
Lies van Ham: Dokter, moet u super of gewone benzine? Ddoe maar gewoon. Haar moeder: ja jij geeft ook iedereen het zelfde sapje."
daar kom ik mijn bed niet voor uit
Geert Strijbosch uit Asten had Wiegersma midden in de nacht gewekt door het gooien van steentjes tegen de ruit.
Boer, wat moet je?
Eeen moeilijke bevalling, een zestiende kind!
Daar kom ik mijn bed niet voor uit.
Maar toen de boer midden in de nacht op zijn fiets terugpeddelde naar Asten, reed de Wieger hem al op zijn paard voorbij.[40]
Kapotgescheurde doktersrekening
Wiegersma duwde een patiënt de wachtkamer in en zei: Kijk, deze meneer kan zijn rekening niet betalen! en hij scheurde ter plekke de rekening kapot. De patiënt kon gaan.
Stuipen
Een kind had stuipen. Begin mei ging men in Zeilberg naar de kerk en haalde daar een verband van de heilige Cornelius. Dat werd om een arm of been gebonden. Wiegersma behandelde het kind en wist dat niet. De stenische moeder, ik ben niet bang voor de Wieger en dat was ze ook niet, deed het in de zin van 'baat het niet, schaadt het niet.'
Wiegersma kwam bij het kind, trok de deken weg, zag het verband en vroeg aan de moeder: Wat het dat? Moeder antwoordde: Het kan geen kò (kwaad), het is verband tegen stuipen van de Heilige Cornelius.
Wieger antwoordde: Best, best, als het maar niet zo gaat als met die boer laatst: ik schreef medicijnen voor maar het enigste wat hij deed was wijwater drinken, wijwater drinken. En witte wat er toen gebeurde?
Nee?!
Hij begon bidprentjes te schijten.[41]
Henk Mansvelders had als kind van twee jaar de stuipen. Zijn moeder stopte een suikerlepeltje tussen de tandjes tegen de krampen en zijn vader ging 's nachts door weer en wind naar de Wieger. Die zei: Het is me te kaoi weer. Vader Mansvelders haalde een keer uit met zijn vuist en mepte de Wieger meteen tegen de grond. Dokter Van Noort heeft het toen opgelost.
Struma
Thea Vullings had als 14-jarig een heel groot struma. Door dokter Wiegersma kreeg ze melk met jodium voorgeschreven gedurende twee jaar en toen was het over.[42]
Als de dokter het zegt
Een boerenvrouwtje kwam met buikklachten bij de Wieger. Hij onderzocht haar na, gaf wat medicijnen en zei dat ze na 14 dagen terug moest komen en haar urine mee moet brengen. Dat heeft ie geweten, want zoals de dokter het zei, zo moest het heel precies. Ze stond met twee melktuiten vol urine op de stoep.[43]
Peperkoek en bier
Fictie of waarheid? Wiegersma had drie dagen eerder tegen een patiënt gezegd: "Als ik met de waarnemer kom: hier is vijf gulden, haal een pispot, twee flessen bier en een peperkoek; zet die onder het bed tevoren klaar".
Toen Wiegersma met zijn waarnemer kwam, liet ie zien hoe hij deze patiënt onderzocht moest worden: Hoe is het er mee?, pakte de po onder het bed vandaan en roerde erin, stopte zijn vingers diep in de keutels en proefde: Oh, het gaat al een stuk beter. De waarnemer kwam een week later alleen en proefde zoals Wiegersma: Gij wordt beter ik ga kapot.
Wiegersma en een onderduiker
Via dokter Wiegersma kreeg onderduiker Arie Tennekes (1923-2017) valse papieren. Bovendien behandelde Wiegersma hem aan zijn geelzucht, waarvoor hij enkele dagen in bed moest blijven. Arie zei geen geld te hebben om Wiegersma te betalen, maar die gaf aan dat geen probleem te vinden en het wel bij de eerstvolgende boer die bij hem aanklopte, in rekening te brengen.[44]
Bronnen, noten en/of referenties
|