Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Tomas Timmerman (voor 1725-1787)
Tomas Timmerman | ||
Persoonsinformatie | ||
Volledige naam | Tomas Timmerman | |
Geboorteplaats | Silbach | |
Geboortedatum | voor 1725 | |
Overl.plaats | Deurne | |
Overl.datum | 7 september 1787 | |
Partner(s) | Maria Catharina Warnetze (1729-1811) | |
Beroep(en) | koetsier, schutter, bedeljager |
T(h)omas Timmerman(s) (voor 1725-1787) was schutter en bedeljager in Deurne en woonde met zijn gezin in het Haageind, dicht bij de watermolen.
De namen van zijn ouders zijn onbekend.
Hij huwde voor 1750 in Evenwinkel met Maria Catharina Warnetze (Warnich, Warniker, Werneker), (Silbach (of Zwedenberg) in het stift Paderborn 13 januari 1729 - Deurne 5 januari 1811). De namen van haar ouders zijn onbekend..
De volgende kinderen werden uit dit huwelijk geboren:
- Catharina Maria, (Evenwinkel voor 1750).
- Margareta, (Deurne 12 november 1752).
- Katrijn, (Deurne 2 maart 1755).
- Johanna, (Deurne 29 mei 1757 - Deurne 15 oktober 1759).
- Hendrikus, (Deurne 6 mei 1759 - 's-Gravenhage 14 mei 1832). Hij huwde (1) op 1 mei 1780 in Vrouwenparochie-Het Bildt met Louisa Philippina Mersel en (2) met Gratiana Susanna Ente (Boxtel 1768-1850 's-Gravenhage).
- Anthonij, (Deurne 5 juli 1762).
- Gerrit, (Deurne 12 juli 1767).
Tenminste drie van zijn kinderen overleden op relatief jonge leeftijd. Op 1 oktober 1759, 12 maart 1774 en 21 maart 1774 werd een kind van hem begraven
Aanstelling als nachtroeper
Op 10 november 1750 gaf Tomas Timmerman te kennen dat hij zich met zijn jonge gezin definitief in Deurne wilde gaan vestigen. Hij was tot dan koetsier geweest bij de heer Kneselbek, kapitein in Hannover bij het regiment infanterie van de overste Brunick. Zowel hij als zijn vrouw waren geboren in het dorp Silbach in het stift Paderborn, van waaruit ze een ontlastbrief meenamen naar Deurne. Ze waren eerlijke lieden van religie Evangelisch-Augsburgse confessie.[1]
Twee weken later, op 25 november 1750, was er in Deurne een grote roofoverval bij de Deurnese drossaard Antonie La Forme en was het gevoel van onveiligheid onder de protestantse minderheid in Deurne groter dan ooit. Dit incident was dan ook aanleiding om Tomas Timmerman, die als soldaat bij de Hannoverse troepen in Deurne ingekwartierd had gelegen, met onmiddellijke ingang als nachtroeper en bedeljager aan te stellen. Op 15 december 1750 werd hij benoemd en drie dagen later beëdigd. Op 26 maart 1751 werd hij daarnaast ook nog benoemd en beëdigd als schutter van Deurne.[2]
In de schepenbankvergadering van 3 november 1751 werden de regels opgesteld waaraan Tomas Timmerman als nachtroeper en bedeljager moest voldoen.
Als nachtroeper moest hij iedere nacht tussen elf uur 's avonds en drie uur 's nachts met zijn klepper zijn ronde doen en het nachtelijk uur roepen. Zijn ronde begon bij de watermolen en de brug bij het Klein Kasteel, liep door het Haageind voorbij herberg De Prins tot het huis van Joost de Vet waarin toen Adriaan van Hout woonde en tot het huis van Claas Nijssen, van daar tot president Bokhorst en naar de kerk, langs het huis van de weduwe van Jan Cornelis van de Mortel, naar de kosterij, de pastorie en het marktveld en langs de kerk terug tot de draaiboom in het Haageind. De volgorde waarin hij zijn route aflegde moest hij steeds wijzigen. Bij brand moest hij de omwonende waarschuwen, de klok luiden, verkeert de clap slaan en hulp inroepen en daarvan kennisgeven bij drossaard en schepenen. Datzelfde moest hij ook doen als hij nachtelijke vagebonden of geweldplegers tegen kwam. Ook moest hij boetes uitdelen aan mensen die 's nachts op straat rookten, hun haardas op korter afstand dan 12 voeten van het huis uitstrooiden of aan personen die op de dorsvloer met een brandende kaars of met een lamp, die niet in een gesloten lantaarn stond, aan het dorsen of aan het vlas zwingelen waren. Daarvan moest hij dan de volgende morgen kennis geven bij de drossaard. Het derde deel van de boete mocht de nachtroepen dan in eigen zak steken. Meldde hij de overtreding niet dan werd bij ieder verzuim een gulden van zijn salaris, dat 36 gulden per jaar bedroeg, ingehouden. Als bedeljager moest hij drie dagen per week actief zijn, waarbij hij het helen dorp op zoek moest naar bedelaars en lediggangers en andere suspecte personen. Aangehouden personen moest hij aanbrengen bij de drossaard en als die de persoon in gijzeling wilde houden, moest hij de gevangene eten en drinken geven en luchten. Daarvoor werd hem een jaarlijkse vergoeding van 9 gulden betaald.[3]
In 1779 werd zijn aanstelling als bedeljager verlengd en werd zijn jaarsalaris op 48 gulden gebracht. Ook werd bij die gelegenheid zijn werkinstructie aangepast.[4]
Poging tot doodslag 1753
In de nacht van 20 op 21 februari 1753 maakte hij een hachelijk avontuur mee. Die nacht deed hij zijn ronde en zag dat er tussen twee en drie uur 's nachts in de herberg van Hermanus Manders in het Haageind nog volk zat te drinken en te kaarten. Een van hen was de ongeveer 33 jaar oude Mathijs Thomas Roijackers alias Mathijs Vleesch die op Milschot onder Gemert woonde, sijnde kleijn van persoon en jong van jaaren, swart gekroest dik haijr. Hij ging met zijn hond naar binnen en maande de aanwezigen om naar huis te gaan. Mathijs Vleesch greep daarop zijn mes en stak daarmee de hond van Tomas Timmerman dood. Vervolgens viel hij de nachtroeper zelf aan met zijn mes en verwondde hem daarmee in zijn linkerzij onder de schouder. Eenmaal buiten kreeg hij van Mathijs Vleesch nog een flinke klap met een stuk hout tegen zijn hoofd, waardoor het hem duizelde. De dader wist in het duister van de nacht te ontsnappen. Timmerman verklaarde later dat, mocht hij komen te overlijden aan zijn verwondingen, Mathijs Roijackers moest worden aangeklaagd wegens doodslag.[5] Roijackers werd later alsnog gearresteerd en in afwachting van een vonnis gevangen gehouden. Mathijs verklaarde uit pure zelfverdediging te hebben gehandeld en voordat het incident plaatsvond zelfs nog samen met de nachtroeper enkele glaasjes jenever te hebben gedronken. Tocht vertrouwde Roijackers de afloop van het proces niet helemaal en in de nacht van 3 op 4 april 1753 wist hij uit de gevangenis te ontsnappen. Hij werd op 25 april 1753 veroordeeld tot verbanning uit Deurne en betaling van de proceskosten.[6]
Op 5 juli 1753 gaf hij leiding aan een grote wolvenjacht in Liessel.[7]
Afgebluft door Milheeze boeren
Op 24 juli 1753 betrapte hij een viertal mensen uit Milheeze die in de Deurnese Peel bij de Goorse weivelden illegaal turftussen aan het laden waren op twee karren, die bespannen was met een os. Twee van hen herkende hij als Jan en Teunis Heijntjes, de andere twee waren hem onbekend. Later begreep hij dat Jan Bankerts uit Milheeze daarbij was. Toen hij het gezelschap wilder bekeuren en de karren in beslag nemen, gingen de vier dreigend en gewapend met schop en houweel om hem staan. Ze namen hem de karren af en vertrokken naar Milheeze.[8]
Brand
Op 19 januari 1755 brandde het huis waarin hij met zijn gezin woonde en dat eigendom was van Jan Goossens, tot de grond toe af.[9]
Bedreigd met een mes
Op 9 april 1756 werd Tomas door Sijmen van den Boomen rond 8 uur 's avonds met een mes bedreigt. Die moest daarvoor een geldboete van 10 gulden en 10 stuivers ofwel twee ducatons betalen.[10]
Mogelijke aanklacht voor doodslag
Dat Tomas Timmerman niet met zich liet spotten en daarbij wel eens over de schreef ging, blijkt, althans volgens het slachtoffer Peter Hendrik Thielen uit Vlierden, uit een voorval dat op 19 februari 1759 plaatsvond. Die verklaarde namelijk onder ede wat er die dag gebeurd was. Hij was rond twee uur 's middags in Deurne om er een koe te kopen. Toen Thielen vanaf de watermolen op straat kwam, werd hij door de schutter aangehouden met de vraag waar hij vandaan kwam en wat hij in Deurne kwam doen. Hij verklaarde dat hij van Vlierden kwam en dat zijn reisdoel de schutter niets aanging. Tomas wenste zo niet te worden aangesproken, waarop Thielen zei: "Breng me naar de drossaard of naar een boer, dan zal ik hen zeggen wat ik hier kom doen". Zonder verder iets te zeggen greep Timmerman hem bij de haren, liet hem weer los en sloeg en stootte hem toen op deernisaerdige wijse met zijn stok. Uit angst om doodgeslagen te worden nam Thielen de benen en vluchtte een huis binnen, maar Timmerman ging hem achterna, greep hem opnieuw aan zijn haar en gooide zijn hoed op straat. Thielen hield van het incident zware pijn over, ging bloed spugen en moest een aantal dagen het bed houden. Mocht hij aan zijn verwonden komen te overlijden, zo verklaarde Thielen, dan moest Timmerman wegens doodslag worden aangeklaagd.[11]
Huur armenhuisje
Op 18 oktober 1760 huurde Timmerman van de armmeesters van Deurne het armenhuisje dat tot dan bewoond werd door Dorothé, de weduwe van Hendrik van de Moosdijk.[12]
Burenruzie over kippen
Op 25 augustus 1762 leggen de gepensioneerde luitenant Johan George Vogelaar een verklaring af over een burenruzie tussen Tomas Timmerman en zijn vrouw enerzijds en Hendrik Noijen anderzijds over het verjagen van loslopende kippen in de tuin van laatstgenoemde.[13]
Lasterpraatjes over de drossaard
Op 23 juni 1763 waren André Girard de Millet met zijn vrouw en schoonzus na de preekdienst samen met predikant Sluiter en predikant Jan de Keetel, die in Bakel de preekdienst gedaan had, bij elkaar om thee te drinken. Daar werd verteld dat drossaard La Forme 's nachts nakent in zijn hembt opstond om zijne nigte (Maria Hampen) te gaan kussen en dat ze in de herbergen in één bed sliepen. Ze hadden dit gehoord, zo verklaarden ze later, van Tomas Timmerman. Op 12 oktober 1763 herriep Tomas Timmerman zijn aandeel in de lasterpraatjes en verklaarde hij dat de 80-jarige drossaard een deugdzaam persoon was. Dat de onderlinge verhoudingen tussen de leden van de protestantse gemeenschap in Deurne destijds verre van optimaal was blijkt bovendien uit het feit dat Timmerman in diezelfde verklaring zei dat hij al vier of vijf jaar niet meer met dominee Sluiter had gesproken, dan alleen voor anderhalf jaar toen hij vroeg om zijn kind te dopen.[14]
Paaseieren
In oktober 1769 moesten op verzoek van de rentmeester-generaal der Domeinen de vorsters en schutters opgeven welke neveninkomsten ze hadden naast hun vaste jaarlijkse salaris. De vorster Balthazar van Schaijk en de schutters Jan Wijnants en Tomas Timmerman verklaarden dat de vorster naast inkomsten uit stro en boekweit in de paastijd ook jaarlijks 1300 eieren ophaalde met een waarde van 1 cent per ei.[15]
In uniform
Bij de verlenging van zijn aanstelling en beëdiging op 26 januari 1770 werd zijn jaarsalaris vastgesteld op 48 gulden en bovendien kreeg hij een rok, een camisool en een broek.[16]
Bronnen, noten en/of referenties
|