Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand. |
Rode loop
De rode loop is een vroegere benaming voor een zeer besmettelijke bacillaire dysenterie (Shigellose) die ook in Deurne en Vlierden herhaaldelijk de kop opstak en veel dodelijke slachtoffers eiste.
In zijn boek Koorts en Honger beschrijft Hans van den Broek uitgebreid de ziekteverschijnselen, de oorzaken en de maatregelen die destijds ter voorkoming en uitbreiding van de ziekte getroffen werden.
De rode loop van 1747[bewerken | brontekst bewerken]
De uitbraak van de rode loop in 1747 was in Deurne op 10 of 11 september van dat jaar. Volgens een opgave zouden er in de maanden oktober tot december 1747 in Deurne zeventien doden door deze ziekte te betreuren. Volgens onderstaande lijst is het aantal aanzienlijk hoger en waren er tenminste 51 doden.
Dat de uitbraak op grote schaal van een besmettelijke ziekte ook zorgde voor maatschappelijke ontwrichting spreekt voor zich. Zo kregen de bestuurders van Deurne en Vlierden tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog 1740-1748 op 30 oktober 1747 van hogerhand de aanschrijving om met een achttal paarden, karren en voerlui naar Boxtel te komen om hand- en spandiensten voor het leger te verrichten. Men besefte hier wel dat met gemiddeld dagelijks vier dodelijke slachtoffers ten gevolge van deze ziekte, men op dit verzoek onmogelijk kon ingaan. Daarom werd op 31 oktober, daags voordat zij zich op het Marktveld in Boxtel moesten melden, vanuit Deurne en Vlierden een verzoekschrift ingediend om aan die oproep voorlopig geen gevolg te hoeven geven zolang de besmettelijke ziekte heerste. Ook de personen die de rode loop gekregen hadden en waren hersteld, waren nog te debiel en te zwak om naar Boxtel te gaan. Ook werd gevraagd om de prins van Oranje en luitenant-generaal Burmania, de hoogste kwartiermeester van het leger, op de hoogte brengen van de toestand in de Deurne en Vlierden. Daarbij hoorde ook een smeedbede om de rondtrekkende milities niet bloot te stellen aan de besmettelijke rode loop en de beide dorpen voorlopig te vrijwaren van inkwartiering van marcherende troepen.[1]
Er is ook een lijst van 7 oktober 1747 van alle inwoners van Deurne die in 1747 vanaf 10 september 1747 besmet en overleden waren door de rode loop.[2]
Op de Molenhof waren geen besmettingen.
|
Dorp:
|
Vreekwijk;
|
De rode loop van 1749[bewerken | brontekst bewerken]
In januari 1749 woedde de rode loop in Liessel en eiste daar 24 dodelijke slachtoffers. Het waren:
* de vrouw en dochter van Jan Vervoordeldonk,
|
|
Over de hele gemeente Deurne leden er in de jaren 1747-1749 maar liefst 177 personen aan de rode loop, dit was ongeveer tien procent van de totale bevolking.[3]
De rode loop van 1759[bewerken | brontekst bewerken]
In de nazomer van 1759 was het opnieuw raak in Deurne met de rode loop. Op 16 september brak de ziekte hier uit. Dokter Guljé uit Helmond werd ingeroepen maar ook hij kon de ziekte niet keren. Daarom werd op 24 september besloten om raad te vragen bij de hogere overheid. Professor Bon werd in opdracht van de raad en rentmeester-generaal De Schmeling naar Deurne gestuurd om zich op te hoogte te laten stellen en adviezen te geven. Samen met dokter Guljé bezocht hij de zieken, die voornamelijk in de gehuchten Zeilberg, Vreekwijk en Vloeieind lagen. Toen hij in Deurne kwam waren er al eenentwintig mensen overleden en negentien lagen er ziek in bed. In de nacht voor zijn bezoek aan Deurne waren er nog twee aan de ziekte overleden. De conclusie van dokter Bon, die hij verwoordde in een rapport van 6 oktober 1759, was dat de oorzaak niet moest worden gezocht bij verkeerde voeding maar uijt een infectie in de lugt veroorsaakt van het doortrekken der troupes van en na de Armée der Franschen dewijl die siekte het allereerst begonnen is van de kant van Venrooij, of ook door menschen overgebragt die te Venlo, alwaar die siekte sterk grasseert, geconverseert hebben. Hij stelde voor dat dokter Guljé tegen een beloning van vier gulden per dag[4] de Deurnese zieken zou bezoeken. Ook adviseerde hij om de arme mensen voldoende van voedsel te voorzien.
Op 13 oktober bezocht dokter Bon Deurne opnieuw. Hij adviseerde toen de besmette huizen zo veel mogelijk te vermijden en de besmette huizen grondig te reinigen.
Op 24 oktober maakte hij opnieuw, samen met dokter Guljé, zijn rondje langs de Deurnese zieken. Inmiddels was ook in Liessel in drie huizen de ziekte uitgebroken.
Periode | Overledenen | Nieuwe ziektegevallen | Genezen |
---|---|---|---|
Voor 6 oktober | 21 | 19 | - |
6-13 oktober | 2 | 12 | 13 |
13-24 oktober | 4 | 15 | 16 |
24 oktober - 1 november | 4 | 16 | 9 |
1-10 november | 4 | 15 | 15 |
10-22 november | 2 | 4 | - |
Aan de bezoeken van professor Bon hing ook een prijskaartje, op 20 december 1759 waren de kosten opgelopen tot 1256 gulden, 9 stuivers en 6 penningen, een bedrag waarvoor men destijds een mooie grote boederij kon kopen.[5]
De rode loop van 1779[bewerken | brontekst bewerken]
In 1779 stak de ziekte in onze regio de kop op en ook in Deurne en Vlierden werden toen maatregelen getroffen om verspreiding ervan te voorkomen. Voor Deurne gold onder meer:
- Binnen 24 uur na het overlijden van de besmette patiënt moest daarvan aangifte worden gedaan bij de Gerrit Hampen.
- De dode moest worden begraven in de complete kleding waarin hij/zij gestorven was.
- De begrafenis moest binnen twee maal 24 uur plaatsvinden.
- De doden moesten worden begraven op het kerkhof van Deurne op een speciaal daartoe afgezet terrein aan de noordzijde van de kerk.
- Het graf moest tenminste vijf voeten (1,4 meter) diep zijn en moest direct na het overlijden gedolven worden om de juiste diepte te kunnen controleren.
- De dode moest begraven worden tussen zeven en acht uur 's morgens of rond zes uur 's avonds.
- Bij de begrafenis mocht alleen de kleine klok gedurende korte tijd geklept worden.
- Zolang de ziekte niet volledig geweken was, mocht er geen mest vervoerd worden en moesten de stallen zoveel mogelijk gesloten blijven.
- Bewoners van besmette huizen moesten zoveel mogelijk in huis blijven en zich voor het hoogstnoodzakelijke laten verzorgen door hun buren.[6]
Dergelijke maatregelen golden in 1779 ook in Vlierden. Mogelijk was de ziekte daar eerder uitgebroken dan in Deurne want de afkondiging van die maatregelen vond daar ruim een maand eerder plaats. Ook waren er in Vlierden enkele afwijkende bepalingen, zoals:
- Een absoluut verbod om vanuit een besmet huis in een onbesmet huis te gaan.
- De overledene mocht niet binnen 24 uur begraven worden.
- Gedurende de ziekte mocht geen fruit of witte kool van buiten het dorp worden ingevoerd. De inwoners werd ook aangeraden om dit voedsel gedurende de ziekte zo weinig mogelijk te gebruiken.
- Zodra de ziekte zich openbaarde moest een kundige arts worden ingeroepen en van het ziektegeval worden kennisgegeven aan een armmeester, die op zijn beurt de regenten hierover kon inlichten.
- De inwoners werden geadviseerd om 's morgens en 's avonds een mondvol Rijnse wijn, getrokken op rabarber, te drinken. In de publicatie werd tevens meegedeeld dat deze wijn met de klijne maat te koop is bij de weduwe Anthonij van den Broek alhier.[7]
Bronnen, noten en/of referenties
|