Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis
Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand.

Steenbakkerij

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Steenbakkerij heeft in Deurne vanaf vóór 1600 tot na de Tweede Wereldoorlog plaatsgevonden en was in de loop der eeuwen naast de landbouw en turfwinning een belangrijke bron van inkomsten.


Ontstaan[bewerken | brontekst bewerken]

Van de dikke leemlagen die men hier in de bodem kan aantreffen, en die op sommige plaatsen bijna tot aan de oppervlakte komen, is door de Deurnese bevolking eeuwenlang dankbaar gebruik gemaakt. Niet alleen gebeurde dat om er een woon- of dorsvloer mee aan te leggen, maar ook kent men hier al heel lang de toepassing van deze grondstof voor de baksteenindustrie.
Op sommige plaatsen, met name bij de Hanenberg, werd zelfs zo’n fijne kwaliteit klei aangetroffen dat deze geschikt was voor de pottenbakkerij en plavuizenbakkerij. Meer dan driehonderd jaar wisten er enkele pottenbakkersfamilies de kost mee te verdienen.

Lambertuskerk[bewerken | brontekst bewerken]

Helmond werd tijdens de Tachtigjarige Oorlog op 4 juli 1587 door de soldaten van de graaf van Hohenlohe in brand gestoken. Ook een deel van de St.Lambertuskerk ging daarbij in vlammen op. Toen twee jaar later begonnen werd met de restauratie van die kerk werden vanuit Deurne 11.850 stenen aangekocht.

Het was destijds niet toegestaan om zonder toestemming van de pastoor en van de heer van Deurne stenen voor de verkoop te bakken. In de dorpsreglementen, die jaarlijks op 17 maart, de feestdag van St. Geertruida, plechtig werden voorgelezen op de plaats Ter Beke op Vreekwijk, was duidelijk bepaald dat op overtreding van deze bepaling een boete stond van 50 gulden. Voor iedere buitendorpse transactie was dus nadrukkelijk de toestemming vereist van de geestelijke en wereldlijke overheid. Dat zal ongetwijfeld ook gegolden hebben voor de Deurnese stenen die gebakken werden voor de restauratie van de Lambertuskerk.

Bekeuring in 1616[bewerken | brontekst bewerken]

In 1616 werd de zoon van Aert Thijssen van Ebben op de hei tussen Deurne en Helmond betrapt met een paard en kar, geladen met stenen, die hij richting Helmond vervoerde. De stadhouder Seger Hansen, die namens de heer moest zorgen voor de handhaving van de wet, had echter een probleem: omdat ook de pastoor partij was in deze zaak vond hij dat er met hem overlegd moest worden. In de Deurnese grond zat kwalitatief goede leem, de peel leverde een overvloed aan goede brandstof en vanwege een oud dorpsreglement mocht men deze natuurlijke rijkdom niet te gelde maken. Werd daarvoor de baksteenhandel al lang oogluikend toegestaan of was hier sprake van een nieuw fenomeen?

Steenbelasting[bewerken | brontekst bewerken]

Mogelijk heeft het incident 1616 de daaropvolgende samenspraak tussen pastoor en heer van Deurne ervoor gezorgd dat er een regeling getroffen werd die voor alle partijen bevredigend was en die eeuwenlang zou weten stand te houden.
Er werd namelijk bepaald dat er voortaan onbeperkt stenen mochten worden gebakken en verkocht. Maar dan moest wel voor ieder mond (dat zijn 18.000 stuks) stenen twee gulden aan de kerk worden betaald. Hield men zich hier niet aan dan was men, behalve twee gulden boete aan de kerk én aan de heer van Deurne, ook al zijn stenen kwijt. De kerk was met deze steenbelasting verzekerd van een mooie bron van inkomsten en de Deurnenaren konden hun turf en leem nuttig toepassen. In de dorpsreglementen van 1618 werd deze bepaling voor het eerst opgenomen. Tevens werd toen bepaald dat de pottenbakkers voor iedere potoven 4 stuivers moesten betalen. In die tijd was er blijkbaar nog geen vraag naar Deurnese pannen of plavuizen, want daarvoor werd toen geen tarief gesteld.

Steenbakkers van elders[bewerken | brontekst bewerken]

Dat de vrijgifte van het steen- en pottenbakken onder voorwaarden een enorme impuls gaf aan de Deurnese nijverheid blijkt behalve uit de cijfers ook uit het feit dat er steenbakkers van elders naar Deurne trokken. Enkele namen: Jan Dirck Soeterix en Corstiaen Corstiaens uit Oirschot, Daniël van Hoof uit Gestel en [Hendrik Wouters] van Oosterhout. Ook de eerste Deurnese pottenbakker, ene Swerius Jansen, vestigde zich rond 1618 in Deurne en associeerde zich met Jan Willem Bosmans. Hun maatschapscontract is nog bewaard gebleven.

Stookprocedure[bewerken | brontekst bewerken]

Kinderarbeid[bewerken | brontekst bewerken]

Voordat men de veldovens kon aansteken moest er veel werk verzet worden. Op de plaats waar de geschikte leemlagen te vinden waren moest de klei worden gestoken, kortgemaakt, vermengd met water en tot een dikke vormbare massa gemaakt. Op de vormtafel werden met een houten vormbakje de stenen gevormd en de meiden en knechten, dikwijls ook kinderen, stulpten die onder een strooien afdak om en brachten de lege vorm terug naar de vormers. Met 6 tot 8 personen konden zo per dag circa 5000 stenen gevormd worden. Het procédé is nu nog precies zo te zien in veel derdewereldlanden in Azië en Afrika.

Stookpijp[bewerken | brontekst bewerken]

Na ongeveer vier weken drogen waren de stenen voldoende gehard door zon en wind. In die tussentijd werden enorme hoeveelheden droge turf aangevoerd. Daarna kon begonnen worden met het samenstellen van de veldoven. Zo'n veldoven bestond meestal uit 100.000 stenen, maar kon ook aanzienlijk kleiner of groter zijn. In een aantal evenwijdige rijen, van ieder 10.000 stuks, werden de stenen opgetast, iedere rij 5 meter lang en 3 meter hoog. Tussen elke rij werd een ruimte gelaten, de zogenaamde stookpijp, die werd voorzien van droge turf en hout. Na 1875 gebruikte men als brandstof voornamelijk steenkool.

Dag en nacht[bewerken | brontekst bewerken]

Was de opbouw van de veldoven gereed dan kwam het belangrijke moment van het aansteken. Vervolgens was men dagenlang in de weer, meestal met twee personen, om de oven brandende te houden en ervoor te zorgen dat overal de juiste temperatuur bereikt en behouden werd.
Omdat de stokers de veldoven niet in de steek mochten laten moesten zij van thuis van eten en drinken worden voorzien. Daarbij wilde men wel eens iets te overvloedig gebruikmaken van het beschikbare bier. Er zijn in de archieven meerdere vechtpartijen te vinden die plaatsvonden tijdens het steenstoken en waarbij alcohol een rol speelde.

Contracten[bewerken | brontekst bewerken]

Omdat niet iedereen even bedreven was in het steenbakken, of zelf onvoldoende werkvolk beschikbaar had, werd het werk ook wel uit aan derden uitbesteed. Er zijn in de archieven dergelijke contracten, die het zogenaamde "afstoken" regelden, bewaard gebleven.
Zo werd in 1623 voor het stoken van een mond (= 18000) stenen een bedrag van 14½ gulden bedongen. Degene die het karwei aannam moest daarbij wel zelf voor de benodigde droge turf zorgen. Ook werd in zo'n overeenkomst meestal de uiterste leveringsdatum vermeld. De contracten werden in de winter afgesloten en de gebakken stenen moest vóór de eerstvolgende oogst geleverd worden.

Steengrootte[bewerken | brontekst bewerken]

Soms werd in de overeenkomst de grootte van de stenen geregeld. Rogier van Leefdael, de heer van Deurne, bestelde in het najaar van 1652 een steenoven van maar liefst 8 monden bij de steenbakkers Crijn Jan Bosmans en Gielis Hensen van Bommel. Hij had Otto de Visschere een vorm laten maken die de grootte van de te bakken stenen bepaalde. Ook was in het contract opgenomen dat de stenen in de Zeilberg moesten worden gebakken, waarschijnlijk vanwege de superieure kwaliteit van de Zeilbergse klei. Ook moesten de twee buitenmonden 'n blat dicker zijn als de andere.
Voor ieder mond werd 72 gulden betaald en de steen moest in de vroege zomer van het volgende jaar worden geleverd. Later werd in het contract nog opgenomen dat men tijdens het stoken mocht genieten van een ton bier voor rekening van de opdrachtgever.

Protest[bewerken | brontekst bewerken]

De Zeilbergse klei was zeer geliefd, niet alleen bij de steenbakkers maar ook bij de pannen-, tegel- en pottenbakkers. Laatstgenoemde categorie was er zelfs van afhankelijk omdat elders de klei van onvoldoende kwaliteit was.
In 1670 pikten de pottenbakkers het niet langer dat anderen hun kostbare klei steeds maar kwamen graven en verwerken. Een vijftal pottenbakkers liet een fel protest horen en sprak de vrees uit dat, als de tegelbakkers hun klei bleven afgraven in het tempo waarmee ze nu bezig waren, zij binnen enkele jaren geen geschikte klei meer konden vinden en hun stiel moesten opgeven. Ze verzochten om de tegelbakkers van hun leemskuilen te weren. Er kwamen echter geen maatregelen en van lieverlee gingen enkele pottenbakkers zich ook met de tegel- en pannenbakkerij bezighouden. De Deurnese plavuis (tegel) zou, volgens Ouwerling, rood gekleurd zijn en 13 x 13 cm meten.

Omvang en plaats[bewerken | brontekst bewerken]

Uit de bewaard gebleven kerkrekeningen tussen 1621 en 1635 krijgen we een idee van de omvang van de steenindustrie in die periode. Gemiddeld werden jaarlijks 30 monden gestookt en in het topjaar 1624 zelfs 54. Met bijna 'n miljoen stenen is het duidelijk dat de productie de plaatselijke behoefte verre overtrof. Dikwijls werden in de jaarrekeningen ook de gehuchten genoemd waar de steenovens gestookt werden. Waar sprake is van Kerkeinde wordt naar alle waarschijnlijkheid de omgeving Schalkertweg - Bruggenseweg bedoeld.
Ofschoon er in totaal aanzienlijk minder vermeldingen zijn van Vreekwijk (17) en Liessel (16) dan van Kerkeind (58) en Zeilberg (59) is het voorbarig om daaruit de conclusie te trekken dat de de steenindustrie in de omgeving Vreekwijk en (huidige) Leembaan in de 17de eeuw minder voorstelde, immers in de meeste gevallen (105) werd geen stookplaats aangeduid en dat zou juist betrekking kunnen hebben op de meest gebruikelijke plaats (mogelijk Vreekwijk of de Derpse Heide). Ook bij de Schouw was sprake van steenovens, zoals blijkt uit 'n bepaling uit het keurboek van 1712:

  • Item is insgelijx op peene als boven in vreede gelegt dat niemant zal mogen aerde of lant graven off laeden van nieuwe erve Jan Hensen tot op den hoek van de erve Jan Aarts ontrent de steenovens aande Schouw dan wel daar buijten. …"[1]

Eigen gerief[bewerken | brontekst bewerken]

In totaal werden 77 verschillende personen geteld die een of meer steenovens stookten in de periode 1621-1635. Van hen stookten er 43 slechts één keer en 20 twee keer. We mogen aannemen dat zij voor eigen gerief handelen.
De namen van deze 'incidentele' stokers zijn in zoverre van belang dat men aan de hand van hun vermelding in de kerkrekeningen wellicht nadere gegevens kan verwerven over aard, omvang en jaartal van nieuwbouw of verbouwing van hun boerderijen.

Commercie[bewerken | brontekst bewerken]

De zes steenbakkers die meer dan vier keer een of meer ovens stookten mogen we rekenen tot de commerciële fabrikanten. Deze "broodstokers" waren Hoeb Hoeben (7 ovens), Aert Jan Munsters (8), Jan Willem Bosmans en Aart Thijssen (beiden 14), Hendrik Isbouts (17) en Marten den Bruggen met 18 ovens. Zij namen meer dan 30 % (78 van de 255 monden) van de totale steenproduktie voor hun rekening.

Opbloei in 19e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Dat de steenindustrie midden 19de eeuw opbloeide in Deurne blijkt ondermeer uit een opgave van 1858. De drie steenbakkerijen van toen boden werk aan 30 arbeiders en waren daarmee gezamenlijk de grootste werkgever van Deurne en van meer belang dan de damast- pellen- en linnenweverij van Jan Willem van de Mortel die 20 arbeiders in dienst had.

Ook in de 19e eeuw leren we uit de kerkrekeningen leren we de namen kennen van enkele Deurnese steenbakkers, het zijn in 1851-1852: Sis Fransen, G. van Leunen, De Keijzer op Vreek, de kinderen Willem Verbakel, P.J. de Veth, J. van Moorsel, M. van Lieshout, M. van Doorne en A. Verdeuzeldonk. Met De Keijzer op Vreek wordt waarschijnlijk iemand van de familie Aarts bedoeld.

Steenbakkerijen 20ste eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Industriële steenbakkerijen in Deurne in de 20ste eeuw waren:

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

Pieter Koolen, Historische verkenningen publicaties Weekblad voor Deurne op 27-10-2005, 3-11-2005, 1-12-2005, 22-12-2005, 5-1-2006 en 26-1-2006.


Referenties
  1. We moeten daarbij wel aantekenen dat hier waarschijnlijk een gelijknamige andere plek dan de huidige Schouw nabij de Molenhof bedoeld wordt. Mededeling van Ton Spamer