Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis
Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand.

Martinus Heijkoop (1739-1802)

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Martinus Heijkoop
Persoonsinformatie
Volledige naam Martinus Heijkoop
Geboorteplaats Vlierden
Doopdatum 5 augustus 1739
Overl.plaats Venray
Overl.datum 29 januari 1802
Partner(s) Johanna Maria van Ommeren (1740-1835)
Beroep(en) procureur, schoolmeester, substituut-secretaris

Martinus (Martin) Heijkoop (Heijcoop, Heicoop, Heikoop, Heijkop) (1739-1802) was schoolmeester en substituut-secretaris in Vlierden en werd vooral bekend als hoofdschuldige van een omvangrijke administratieve fraudezaak in de veehandel.

Afkomst, huwelijk en beroepen[bewerken | brontekst bewerken]

Hij was het zesde kind uit een gezin van negen kinderen van de Vlierdense schoolmeester Antonie Heijkoop (Den Haag circa 1706-na 1767 en Susanna van Hulst ('s-Hertogenbosch 1702-circa 1754 Vlierden).

Hij huwde met Johanna Maria van Ommeren (Aarle 3 juli 1740 - Sambeek 6 november 1835), dochter van de Aarle-Rixtelse president-schepen Henricus van Ommeren en Elisabeth Frundt. Het is niet bekend of er ook kinderen uit dit huwelijk geboren werden.

Zijn weduwe hertrouwde op 29 augustus 1802 in Vierlingsbeek met Jacobus Rink, weduwnaar van Anna an Broek.

Zijn vader liet hem opleiden tot schoolmeester. Hij stond nog als ondermeester voor de klas.

In 1760-1761 was hij borgemeester van Vlierden.

Op 9 april 1761 werd hij benoemd tot procureur te Helmond. Na de dood van zijn vader in 1767 volgde hij deze per 1 juli 1767 op in diens functie als substituut-secretaris van de in Veghel wonende Petrus de Jong. Op 11 september 1767 werd hij als zodanig beëdigd.

Blijkbaar hield Martinus Heijkoop zich ook bezig met het huisschilders- en glaszettersvak, want in 1768 nam hij voor 37 gulden het vernieuwen en verven van een aantal ramen in de Deurnese pastorie aan.

Fraude met gezondheidsverklaringen voor vee[bewerken | brontekst bewerken]

Zijn functies als substituut-secretaris van Vlierden leverde hem naar zijn eigen zin blijkbaar niet voldoende want hij werkte zich met de afgifte van vervalste gezondheidsverklaringen voor de veehandel diep in de problemen.

In verband met een bij onze oosterburen heersende besmettelijke veeziekte was de overheid doodsbenauwd dat die naar onze contreien zou overslaan. Daarom verscheen er op 11 mei 1769 een plakkaat van de Hoogmogenden waarin bepaald werd dat de invoer en het transport van vee aan strenge regels moest voldoen. Onderdeel daarvan was dat door twee schepenen onder ede moest worden verklaard dat het te transporteren vee in gezonde, onbesmette binnenlandse stallen was grootgebracht. De veehandel kwam daardoor ernstig onder druk te staan. Er werd in die tijd nogal wat vee illegaal vanuit Pruisen naar onze contreien gesmokkeld. Om dat vee verder te kunnen verhandelen had men dus de genoemde verklaring nodig.

Al gauw werd in Vlierden en de omliggende dorpen bij de veehandelaren bekend dat zo'n (valse) verklaring bij de Vlierdense substituut-secretaris Heijkoop tegen een bepaalde vergoeding te verkrijgen was.

Heijkoop verstrekte in 1771 vele tientallen frauduleuze verklaringen omtrent de gezondheid van vee en van de stallen waarin deze beesten waren opgegroeid. Hij zette daartoe vervalste handtekeningen van de Vlierdense schepenen op de verklaring. Een van de schepenen was Jan van der Heijden die niet kon lezen en schrijven en een stempel met de opdruk IVDH gebruikte ter ondertekening. Dit stempel werd door Heijkoop misbruikt en bovendien misbruikte hij de namen van Peellandse boeren waar de koeien en ossen zogenaamd zouden zijn opgegroeid.

Vlucht naar Pruisen[bewerken | brontekst bewerken]

Begin augustus 1771 ontdekte de belastingdienst dat er iets niet in de haak was met die gezondheidsverklaringen en werden een dertiental personen uit Someren stevig aan de tand gevoeld. Daarbij kwam de rol van Martinus Heijkoop steeds duidelijker in beeld. Op 12 augustus verklaarden negen Deurnenaren tegenover schepenen van Deurne dat er op hun naam valse verklaringen waren opgesteld. Heijkoop kreeg dat blijkbaar op een of andere manier ook zelf te horen want de volgende dag verkocht hij zijn bezittingen aan zijn schoonvader. In de nacht van 13 op 14 augustus 1771verdween hij met de stille trom naar Gogh, waar hij zich schuil hield bij zijn vroegere vriend en oud-Vlierdenaar molenaar Johannes Jansen.

Drossaard en secretaris Petrus de Jong, onder wie Martinus Heijkoop als zaakwaarnemer in Vlierden werkte, werd van de fraudezaak en de vlucht van Heijkoop op de hoogte gesteld. Hij liet daarop in Vlierden onmiddellijk de secretarie verzegelen. De achtergebleven vrouw van Heijkoop en de dienstmeid overhandigden ook nog enkele papieren die ze in huis vonden. Later bleek dat Heijkoop aan De Jong nooit rekening en verantwoording had afgelegd over de valse verklaringen en het daarvoor ontvangen geld.

In Gogh liet Heijkoop zich eind augustus ronselen door een luitenant van het Pruisische leger en vertrok naar Maagdenburg. Ondertussen gingen de verhoren van verdachten en de verklaringen van de betrokken boeren en handelaren in Asten, Deurne en Helmond door en steeds duidelijker kwam daarbij de kwalijke rol van Heijkoop in beeld. Ook de namen van Helmondse veehandelaren Jan Ververs en Adam Hockers en Willem van den Broek uit Zesgehuchten werden daarbij herhaaldelijk genoemd.

Op 25 september 1771 leidde dit tot een arrestatiebevel door de Raad van Brabant van Heijkoop. Maar ook de Deurnese veehandelaar Arnoldus Slaats kwam achter slot en grendel, eerst in Asten, later in Den Bosch en uiteindelijk op de Voorpoort in Den Haag.

Toen op 27 november 1771 het proces tegen Heijkoop in Den Haag van start ging, was de hoofdverdachte in deze zaak nog steeds voortvluchtig en in Pruisen in dienst bij het leger van de koning. De pastoor van Asten, die in december enkele dagen in Pruisen vertoefde, hoorde daar van een vriend dat een advocaat, op verzoek van de vrouw van Heijkoop en haar vader Hendrik van Ommeren, een tevergeefse poging had ondernomen om Heijkoop los te krijgen uit dienst zodat hij hier kon terechtstaan.

Men zat ondertussen in Den Haag niet stil en door de Staten Generaal werd een arrestatie- en uitleveringsverzoek gestuurd naar de hoogste Duitse instanties in Berlijn. Op 27 maart 1772 ontving Hendrik van Adrichem, de stadhouder van de stad en meierij van Den Bosch per post toestemming van de koning van Pruisen. Al drie dagen later werd deze papieren getoond aan de hoge regering van het land van Kleef. Daarbij bleek dat men daar niet genegen was om aan de arrestatie en uitlevering mee te werken. Daarom besloten de Hollanders om zelf handelend op te treden. Nog op 30 januari werd vanuit Kleef een vertrouwenspersoon naar Gogh gestuurd om daar poolshoogte te nemen omtrent de verblijfplaats van Heijkoop, van wie men wist dat hij inmiddels uit het leger ontslagen was. Diezelfde avond keerde deze persoon terug naar Kleef en meldde dat Heijkoop inderdaad bij mulder Jansen in Gogh verbleef.

Arrestatie[bewerken | brontekst bewerken]

Er werd besloten om meteen zelf Heijkoop te arresteren en diezelfde nacht vertrokken vanuit Kleef twee rijtuigen naar Gogh, waar men 's morgens om vier uur door de geopende stadspoorten kon rijden. Men ging naar het huis van de molenaar waar Heijkoop nog liggend op bed werd aangetroffen. Maar de molenaar verzette zich hevig tegen de arrestatie van zijn vriend en liet ijlings de burgemeester halen, die op zijn beurt ook fel protest aantekende en dertig mannen van de schutterij liet ontbieden om de arrestatie te verhinderen. Ondertussen werd Heijkoop echter met geweld in het eerste rijtuig geduwd, dat er vervolgens snel vandoor ging. Nauwelijks was dat rijtuig de stadspoorten gepasseerd of de brug werd opgehaald en de poort gesloten. Van Adrichem laadde nog wat persoonlijke bezittingen van Heijkoop in het tweede rijtuig en wilde ook de stad verlaten maar kwam voor een gesloten poort. De stadsbestuurders zagen in dat het weinig zin had om hem vast te houden, nu de hoofdpersoon al verdwenen was en zij lieten ook het tweede rijtuig gaan.

In eerste instantie werd Heijkoop overgebracht naar de gevangenis in het slot van Kleef, van waar men hem pas wilde laten gaan nadat de koning persoonlijk toestemming had verleend tot de uitzetting. Enkele weken later, op 13 april 1772 kwam deze toestemming af en die zelfde dag werd Heijkoop naar de gevangenis in Nijmegen gebracht. De volgende werd hij van Nijmegen per boot naar Delft vervoerd en later overgebracht naar de Voorpoort in Den Haag.

Proces, straf en amnestie[bewerken | brontekst bewerken]

Het proces kon nu mét de hoofdverdachte worden voortgezet en dat leidde opnieuw tot de oproep van een aantal Deurnese getuigen om zich in Den Haag te melden. Dat waren Jan Wijnants, Jan Goort Jacobs, Peter van den Boomen, Hendrik en Willem van de Ven. Jan Wijnants werd niet thuis aangetroffen maar zijn vrouw was wel zeer geëmotioneerd. Pieter van den Boomen lag ernstig ziek op bed en was niet in staat om te reizen. Van de gebroeders Van de Ven werd Willem niet thuis aangetroffen, maar kwam later toch opdagen. Zij vertrokken samen met Jan Jacobs naar Den Haag en ze namen een drift koeien mee, waardoor de lange reis niet helemaal voor niets was. In Nuenen vertelden ze iemand dat ze er wel 100 gulden voor over hadden als ze deze reis niet hoefden te ondernemen.

Heijkoop werd uiteindelijk tot onder meer een openbare geseling veroordeeld. Normaal gesproken zou dat in Den Haag hebben plaatsgevonden, maar ene Dirkje Verbeek, kasteleinsvrouw van een herenlogement in Den Haag en weduwe van een andere Martinus Heijkoop, protesteerde daartegen omdat ze bang was dat haar zaak daarmee in discrediet gebracht werd. Ze stelde de Hoogmogenden met succes voor om het vonnis niet in Den Haag maar in Den Bosch te laten voltrekken.[1] Heijkoop werd onder de galg op de Markt in 's-Hertogenbosch tentoongesteld en tot brandmerking en een gevangenisstraf van dertig jaar in de gevangenis van Breda veroordeeld. Deze openbare terechtstelling vond plaats op 11 juni 1772.[2]

Zijn gevangenisstraf hoefde hij maar voor een klein gedeelte uit te zitten want op 9 juni 1773 werd een algehele amnestie in deze zaak afgekondigd, waardoor zowel Heijkoop als alle anderen die op dat moment nog gevangen zaten werden vrijgelaten. In 1776 procedeerde Heijkoop vanuit het Land van Ravenstein tegen een boer uit Deurne van wie hij nog geld tegoed meende te hebben.

Na zijn vlucht naar Pruisen werd hij in Gogh gearresteerd. Na zijn berechting in Den Haag belandde hij in de gevangenis in Breda nadat hij op de Markt van 's-Hertogenbosch op 11 juni 1772 staande onder de galg ten overstaan van het toegestroomde volk was gebrandmerkt en zestig zweepslagen had gekregen. In het tuchthuis van Breda moest hij vervolgens een straf van dertig jaar uitzitten.

Het is niet bekend hoe hij zijn straf ontliep, want in 1777 was hij een vrij man buiten het rechtsgebied van de Verenigde Nederlanden en woonde hij in het land van Ravestein, dat een zelfstandige status had. In dat jaar klaagde hij Hendrik de Veth uit Deurne aan want aan hem had hij in december 1770, dus kort voordat de fraudezaak aan het licht kwam, twee koeien verkocht en deze waren nog steeds niet betaald.

Zijn bezittingen in Vlierden werden in 1772 in Vlierden aan de Kaak publiek verkocht, waarbij Marten van Bree voor 1.300 gulden de nieuwe eigenaar werd.

Volgens de regesten van de resolutie van de Raad van State toegankelijk via het BHIC dient Martinus Op 26 januari 1787 verbleef hij in de vrije heerlijkheid Gemert en diende bij de Raad van State een rekest in voor gratie.[3] Waarschijnlijk werd dat afgewezen want hij overleed uiteindelijk in 1802 in Venray.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Collectie Rijksarchief N.Br.1557-1817 RANB 178 inv nr 110 folio 375 – woensdag 4 juni 1772, regest Henk Beijers
  2. In het dagblad Trouw van 7 mei 2001 werd een artikel gepubliceerd over deze geruchtmakende Vlierdense affaire uit de achttiende eeuw, waarin vooral de openbare geseling centraal staat.
  3. Regesten van de resoluties van de Raad van State BHIC, mededeling Jason van Beurden, mei 2021.