Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Openbaar lager onderwijs in Liessel
De geschiedenis van het openbaar lager onderwijs in Liessel wordt (vanaf 1669) chronologisch behandeld aan de hand van de achtereenvolgende onderwijzers.
Verondersteld wordt dat het onderricht vóór 1669 verzorgd werd door de dienstdoende kapelaan, rector of koster. Voor hen was het geven van onderwijs een deel van hun taak en dientengevolge een welkome aanvullende inkomensbron. Een speciaal schoolgebouw was niet ter beschikking; het schip van de kapel deed als zodanig dienst.
Na 1735 werd onderwijs gegeven in de school voor het openbaar onderwijs.
Het onderwijs was van 1648 tot 1928 primair een taak van de plaatselijke overheid. Van 1648 tot 1798 is het onderwijs in het katholieke Liessel in handen geweest van gereformeerde onderwijzers. Dat deze situatie - afgezien van een enkele strubbeling - geen problemen opleverde, was mede een gevolg van de tactische selectie van kandidaten. Doorgaans werd bij voorkeur een gematigd gereformeerde schoolmeester aangesteld.
Aangenomen mag worden dat het onderwijs beperkt bleef tot het leren lezen en schrijven en dat vanaf 1798 daarnaast de catechismus een onderdeel van het lesrooster was. Het lager openbaar onderwijs werd gegeven aan kinderen, waarvan de ouders het schoolgeld konden en wilden betalen.
Het leerlingenaantal was in de rustige wintermaanden aanzienlijk groter dan in de drukke zomermaanden als het werk in de landbouw voorrang kreeg.
Het geven van onderwijs werd tot 1880 verzorgd door één persoon. In 1880 werd voor de eerste keer een hulponderwijzer aangesteld, dat was Hendrik Ouwerling.
Abraham van Hoeck[bewerken | brontekst bewerken]
Na de Vrede van Münster in 1648 bleven de kinderen in Liessel meer dan twintig jaar verstoken van onderwijs. In januari 1669 werd Abraham van Hoeck (circa 1650-1738), de zoon van de Deurnese koster en schoolmeester Aert Janssen van Hoeck, aangesteld tot schoolmeester van Liessel. Daarvoor was hij vorster in Deurne. Hij werd een van de protestantse schoolmeesters die de katholieke Liesselse jeugd onderwijs gaf. In 1670 kwamen er 25 kinderen uit Liessel bij hem naar de school. Ze moesten iedere maand twee stuivers schoolgeld betalen. Een verzoek aan de gemeente van een aantal Liesselse gezinshoofden om Van Hoeck een behoorlijk salaris te geven, waardoor hij in Liessel kon blijven om er als schoolmeester de kost te verdienen, mocht niet baten. In 1671 gaf hij zijn baan in Liessel op en werd weer herbergier en vorster in Deurne. Mogelijk speelde bij zijn beslissing ook de schermutselingen, die in december 1670 door de katholieke jeugd tegenover de protestantse schoolmeester plaatsvonden, een rol. Zij verbrandden de klompen, de plak en het pennenmes van Van Hoeck.
Met het vertrek van Abraham van Hoeck kwam het lager onderwijs weer 30 jaar lang stil te liggen. Het schoollokaal aan de kapel ging dienst doen op opslagruimte voor turf.
Bastiaan van Vorssel[bewerken | brontekst bewerken]
Vanaf begin oktober 1699 tot 1705 was Bastiaan van Vorssel schoolmeester en koster in Liessel. Hij vroeg herhaaldelijk en tevergeefs om salarisverhoging en verbetering van zijn woning en leslokaal. Ook wilde hij graag jaarlijks 36 gulden gulden ontvangen voor zijn corporeele diensten, zoals het opdraaien van het gemeentelijk uurwerk, het luiden van de klok en het aantekenen in het begraafregister van de doden, Voor het onderwijs aan arme kinderen vroeg hij een jaarlijkse vergoeding van twaalf vaten rogge. Hij verwees daarbij naar een resolutie van de Staten-Generaal van 17 augustus 1700 maar de regenten van Deurne bleven beknibbelen op de Liesselse schoolmeester. Weliswaar kreeg hij een fatsoenlijk schoolhuis en mocht hij aan de nabestaanden van iedere overledene een bepaalde vergoeding vragen maar zijn overige verzoeken werden afgewezen. Pas in 1704 kreeg hij een woning toegewezen maar die beviel hem allerminst.
In oktober 1705 ruilde Van Vorssel zijn baan in Liessel met die van de 56-jarige Hapertse schoolmeester Willem Daams en liet deze transactie notarieel vastleggen bij notaris Pero de Cassemajor in 's-Hertogenbosch.
Formeel dienden alle schoolmeesters van de ware gereformeerde religie te zijn. Wat betreft Bastiaan van Vorssel was dat echter niet het geval. Op 19 juni 1702 werd door Dierck Goorts uit Asten voor schepenen van Deurne verklaard dat de Liesselse schoolmeester Van Vorssel in november 1700 tijdens Asten markt half beschonken bij hem in de herberg kwam en vertelde dat hij een katholieke pater was en dat hij die morgen nog in Asten de mis had opgedragen. Op diezelfde dag verklaarden Hendrik Martens en Claas Teunissen uit Liessel dat ze in mei van het jaar 1700 naar Meijel naar de mis waren geweest die door Bastiaan van Vorssel werd opgedragen. Ook werd verklaard dat hij in de kerstnacht de klokken had geluid en de kinderen had aangemoedigd om de mis bij te wonen. Ook verklaarden enkele borgemeesters dat hij zijn dorpsbelasting enkele jaren niet had betaald.[1] Het is niet duidelijk waarom al deze verklaringen werden afgelegd, mogelijk hielden ze verband met de komst van het Fransen naar deze regio om de protestanten een flinke schrobbering te geven en werd Van Vorssel daardoor hiervan gevrijwaard.
Willem Daams[bewerken | brontekst bewerken]
Schoolmeester Willem Daams was al een oude man toen hij naar Liessel kwam, toch stond hij hier nog veertien jaar voor de klas. Vanwege de kromgetrokken vingers van zijn rechterhand, zijn slecht gezichtsvermogen en het feit dat hij geestelijk niet meer helder was, moest de zeventigjarige Daams zich in 1719 laten vervangen. Hij liet, na aandringen van de kerkenraad, het lesgeven aan de kinderen over aan zijn vervanger of substituut Martinus Verhoeven, die na zijn dood in 1724 ook officieel werd aangesteld als zijn opvolger.
Marten Verhoeven[bewerken | brontekst bewerken]
Marten Verhoeven verhuisde in 1719 met zijn jonge gezin van Heeze naar Liessel en bleef hier schoolmeester tot aan zijn vroegtijdige dood in 1736. Officieel kreeg hij pas zijn aanstelling door de heer van Deurne en Liessel in oktober 1724. In die maand werd hij ook door de kerkenraad aangesteld als koster en voorlezer in Liessel. Hij ging ook pas in dat jaar in Liessel wonen. Tot dan woonde hij met zijn groeiende gezin in een armoedig huisje in Deurne, dat hem door de diaconie beschikbaar was gesteld. Hij moest dus jarenlang als schoolmeester dagelijks te voet op en neer van Deurne naar Liessel, iets wat ook zijn veel latere collega Hendrik Ouwerling jarenlang deed.
Johannes Hanewinckel[bewerken | brontekst bewerken]
Toen Liessel in 1735 een nieuwe school met schoolmeesterswoning kreeg, kon Verhoeven daar niet lang van profiteren. Op 27 maart 1736 werd zijn opvolger Johannes Hanewinckel aangesteld. Op 12 april 1736 stond hij voor het eerst voor zijn Liesselse leerlingen. Hij was de zoon van een schoolmeester en zijn grootvader was predikant. Zijn moeder Isabella Plaen was de dochter van de Deurnese dominee Adolphus Plaen (1640-1687). Ook hij bleef tot aan zijn dood op 30 januari 1778 in functie in Liessel.
Jan Wijnants[bewerken | brontekst bewerken]
De protestantse schoolmeester Jan Wijnants woonde al meer dan vijfentwintig jaar in Deurne toen hij in de loop van 1778 schoolmeester van Liessel werd. Tot dan verdiende hij de kost als vorster van Vlierden, schutter in Deurne en broodbakker. Erg ontwikkeld was Wijnants niet en daarom vielen ook zijn onderwijsresultaten tegen. Toch bleef hij nog zestien jaar in Liessel voor de klas staan. Hij werd per 22 september 1798 door het Intermediair Administratief Bestuur van de Bataafse Republiek ontslagen en was de laatste van een hele reeks protestantse schoolmeesters in Liessel. Er zijn aanwijzingen dat Jan Wijnants op latere leeftijd overging naar het katholicisme.
Over de ontslagprocedures van de onbekwame vader Jan Wijnants in Liessel en diens wel bekwame zoon Peter als onderwijzer in Deurne en het verweer daartegen door de ontslagenen zijn enkele breedvoerige stukken bewaard gebleven. Overigens won zoon Peter de zaak en bleef tot zijn dood in 1835 schoolmeester in Deurne.
Willem Colen[bewerken | brontekst bewerken]
Willem Colen werd de opvolger van Wijnants. In juni 1798 werd hij, samen met F. Donkers, voorgedragen als onderwijzer in Liessel. De inwoners van Liessel hadden een duidelijke voorkeur voor Colen en gaven dat ook in een verzoekschrift te kennen. Ook uit de volgende passage uit de brief van het gemeentebestuur van Deurne aan de agent der nationale opvoeding, de voorloper van de onderwijsinspecteur, blijkt de voorkeur voor Colen.
- ... de Burgers Franciscus Donkers en Willem Jan Coolen, beide jongelingen van competenten ouderdom, tot de voorsz. bedieningen zeer geschikt, inzonderheid den laatst gemelden, welk in leesen, schrijven en cijfferen verre den roem boven andere behaalt, die in de Fransche taal bijzonder ervaeren is, en dus vooral in deze tijdsomstandigheid der gemeente van veel nut kan zijn, die verre de meeste ingezeetenen in allen deele zeer voldoende voorkomt, die ook met een loffelijk getuigschrift van de Municipaliteit zijner woonplaats weegens zijn gedrag en bekwaamheid voorzien en de tans plaats hebbende ordre van zaken ten vollen toe gedaan is, waarom het der gemeente tot groot genoegen zal zijn wanneer gezeide Willem Jan Coolen zo spoedig mogelijk met de voorsz. bedieninge begunstigt moge worden. En zal deze Resolutie aan voormelden Agent worden toegezonden om ter voldoening van zijn verzoek voor nominatie te verstrekken.
Deze ongehuwd gebleven onderwijzer overleed op 33-jarige leeftijd op 1 februari 1810.
Hendrik Smits[bewerken | brontekst bewerken]
Een van de meest kleurrijke Liesselse onderwijzers was wel Hendrik Smits. Bijna vijftig jaar lang stond hij in Liessel voor de klas. Bij zijn school had hij ook een winkel en herberg. In 1842 kwam hij in conflict met de onderwijsinspectie toen hij in de weekends en tijdens Liessel-kermis zijn herberg uitbreidde met het schoollokaal en daar de mensen liet dansen. De klacht hierover was overigens niet afkomstig van het Deurnese gemeentebestuur of de Liesselse ouders maar van de plaatselijke bierbrouwer en herbergier die zijn eigen klandizie in gevaar zag komen. Smits mocht uiteraard zijn schoollokaal niet als herberg gebruiken, maar hij hoefde zijn eigen herberg niet onmiddellijk te sluiten. Hij had namelijk van de gemeente een zogenaamd patent gekregen tot het houden van herberg dat pas op 1 mei 1843 afliep. In 1843 belandde hij drie maanden in de gevangenis vanwege fraude met belastinggeld dat hij bij de Liesselse inwoners had opgehaald. Aanvankelijk werd hij onbekwaam verklaard om nog enige openbare bediening waar te nemen maar nadat J. van Heuven hem tijdelijk als Liesselse schoolmeester had vervangen keerde hij toch weer terug voor de klas. Bij koninklijk besluit werd hem op 18 oktober 1845 kwijtschelding verleend van de onbekwaamverklaring. Omdat ook Gedeputeerde Staten geen bedenkingen had tegen zijn terugkeer als onderwijzer nodigde die de gemeente uit om hierover in overleg te treden met de onderwijsinspectie. Zijn terugkeer voor de klas kon natuurlijk niet gebeuren zonder de steun van de Liesselse bevolking.
Hendrik Smits werd de laatste jaren van zijn leven voor de klas geassisteerd door zijn zoon Adriaan Francis, die een onderwijzersakte in de vierde rang bezat. Deze bevoegdheid was eigenlijk te laag voor de volwaardige opvolging van zijn vader aan de Liesselse school, die in 1837 was gepromoveerd tot tweede klas. Daarvoor was minstens een akte in de derde rang nodig. Niettemin keurde de schoolopziener zijn aanstelling als hulponderwijzer goed omdat hij wist dat Adriaan van een braaf, zedig en vlijtig gedrag is.[2] Er werden nog tevergeefs pogingen ondernomen om de bevoegdheid van Adriaan gewijzigd te krijgen in een derderangs.
Op 18 oktober 1861 kreeg hij per ingang van 1 januari 1862 als tachtigjarige eervol ontslag van de gemeente. Bij Koninklijk Besluit van 3 april 1862 werd hem een pensioen toegekend van 316 gulden per jaar. Hij kon daar nog ruim elf jaar van genieten.
Uit onderstaande tabel blijkt dat gedurende de zomermaanden veel kinderen van school gehaald werden om thuis mee te helpen.
Aantal leerlingen aan de openbare school in Liessel | ||
---|---|---|
jongens | meisjes | |
per 1 januari 1858 | 70 | 48 |
per 1 juli 1858 | 45 | 24 |
per 1 januari 1860 | 56 | 46 |
per 1 juli 1860 | 28 | 22 |
Johannes van Nunen[bewerken | brontekst bewerken]
Johannes van Nunen werd op 23 januari 1862 door de gemeenteraad benoemd tot opvolger van meester Smits. Zijn vorige standplaats was Borkel. In Woensel en Eindhoven had hij, volgens een aanbeveling van de schoolopziener, goed voldaan als hulponderwijzer. Zijn jaarsalaris was 475 gulden. Zijn collega meester Van Baars in Deurne kreeg 600 gulden.
In zijn periode groeide het aantal leerlingen op school ongeveer honderd in 1867. Behalve het gewone dagelijkse onderwijs verzorgde Van Nunen ook avondonderwijs. Waren en in de winter van 1861 nog twaalf leerlingen die daarvan gebruik maakten, twee jaar later was het aantal gedaald tot twee.
Het uit 1735 daterend schooltje was na enkele restauraties dringend aan vervanging toe. In 1876 werd een nieuwe openbare school gebouwd, de oorspronkelijke behuizing van d'Esdoorn op het latere adres Hoofdstraat 54.
Van Nunen bleef er tot aan zijn pensioen per 1 mei 1899 werken. Hij werd als hoofd der school opgevolgd door Johannes Roefs.
Hendrik Ouwerling[bewerken | brontekst bewerken]
Per 1 mei 1880 werd de net afgestudeerde onderwijzer Hendrik Ouwerling aangesteld als hulponderwijzer in Liessel. Hij bleef hier slechts twee jaar. In 1882 werd hij aangesteld als onderwijzer aan de openbare school van Deurne.
Antonius van Eugen[bewerken | brontekst bewerken]
Van 1 september 1888 tot 1 april 1891 was Antonius Cornelis Alphonsus Maria van Eugen (1870) onderwijzer in Liessel. Hij was in de kost bij hoofdmeester Van Nunen.
Jacob Wilhelm van Helden[bewerken | brontekst bewerken]
Van Engen werd per 1 juni 1891 opgevolgd door meester Jacob Wilhelm van Helden. Tot 1 mei 1902 gaf hij als hulponderwijzer les in Liessel. Vervolgens ging hij in Asten werken. Op 1 juli 1919 keerde hij terug naar Liessel als opvolger van bovenmeester Johannes Roefs. Ook gaf hij land- en tuinbouw- en pluimveeteeltcursussen. Als deskundige op het gebied van bijenteelt bracht hij de Liesselse imkers ook veel kennis bij.
In 1920 werd zijn school aangesloten op het elektriciteitsnet.
In 1927 moest hij om gezondheidsredenen zijn taak neerleggen. Hij vertrok met zijn gezin naar Bakel waar hij kort daarop overleed. Met het vertrek van meester Van Helden kwam ook een eind aan het openbare onderwijs in Liessel. Per ingang van 1 januari 1928 werd de openbare school omgezet in een afzonderlijke rooms-katholieke bijzondere jongensschool en meisjesschool.
Johannes Roefs[bewerken | brontekst bewerken]
Op 1 mei 1899 werd Johannes Roefs de opvolger van meester Van Nunen. Twee jaar later werd er voor hem in opdracht van de gemeente door aannemer Theodorus de Bijl voor 5.610 gulden de nog steeds bestaande nieuwe ambtswoning aan het tegenwoordige adres Hoofdstraat 56 gebouwd. De leerlingenaantallen groeiden in die jaren sterk in verband met de invoering van de leerplicht per 1 januari 1901.
Hendrik Antonius Wilhelmus Surig[bewerken | brontekst bewerken]
De in Amsterdam geboren onderwijzer Hendrik Antonius Wilhelmus Surig (1867-1927) verving op 1 december 1894 de naar Asten vertrokken hulponderwijzer Van Helden. Aanvankelijk woonde hij, evenals zijn voorganger Van Helden, in bij Helena Huberta van Hombergh, een ongehuwd gebleven dochter van de Liesselse landbouwer-bakker Johannes van Hombergh. Na zijn huwelijk in 1896 vestigde hij zich op het adres Liessel C.60, later gewijzigd in C.81. Op 29 april 1902 vertrok hij met zijn gezin vanuit Liessel naar Loon op Zand. Hij werd in Liessel opgevolgd door de nieuwe schoolmeesters Peter Christiaan Goevaers en Hendrik Nienhuis. Ook zij woonden in bij Helena van Hombergh.
Peter Christiaan Goevaers[bewerken | brontekst bewerken]
Op 1 juli 1902 nam Peter Christiaan Goevaers (1878-1947) de plaats in van meester Surig. Op 24 november 1903 vestigde hij zich vanuit Roggel in Liessel. Hij vertrok in december 1918 van Liessel naar Borkel en Schaft waar hij hoofd der school werd.
Hendrik Johannes Nienhuis[bewerken | brontekst bewerken]
Tegelijk met meester Goevaers kwam ook Hendrikus Johannes Nienhuis (1881-1956) naar Liessel. In februari 1904 vertrok hij naar Lichtenvoorde.
Leonardus Jacobus van Lierop[bewerken | brontekst bewerken]
Leonardus Jacobus van Lierop was voor zijn komst op 1 februari 1904 naar Liessel onderwijzer in Helenaveen. Hij maakte de overgang naar het bijzonder onderwijs in Liessel mee en werkte nog tien jaar in het katholieke onderwijs voordat hij op 20 april 1938 met pensioen ging.
Bronnen, noten en/of referenties
|