Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Johan Franciscus d'Aumerie (1779-1856)
Johan Franciscus d'Aumerie (1779-1856), de gelijknamige zoon van de Vlierdense heer Johan Franciscus d'Aumerie, was badarts in Scheveningen, waar ook een straat naar hem genoemd is.
Hij werd geboren uit een buitenechtelijke relatie van zijn vader met Johanna Göbel(s). Hij werd door zijn vader gewettigd bij brevet van het Hof van Holland van 23 februari 1781.
Hij huwde (1) met zijn nicht Elisabeth Jeanne Judith d'Aumerie, (Venlo 26 juni 1786 - Scheveningen 11 november 1835), dochter van de Vlierdense heer Franciscus Josephus Martinus d'Aumerie (1748-1823) en Elisabeth Gualtherie (1751-1814).
Uit dit huwelijk werd geboren:
- Wilhelmina Eleonora Josephina (Asten 12 oktober 1803 - Utrecht 24 januari 1878). Zij huwde op 6 maart 1833 te 's-Gravenhage met jonkheer Jan Olphert de Jong van Beek en Donk (1806-1878), lid van de Staten-Generaal en president van het gerechtshof te Utrecht.
Johan huwde (2) op 4 juni 1838 te Brummen (G) met Josina Jean Keer, (Willemstad 8 september 1795 - Scheveningen 6 april 1880), dochter van de legerkapitein Jan Keer en Sara Gray en weduwe van Jan van Woestenberg.
Waarschijnlijk had hij een buitenechtelijk kind. Op 5 januari 1808 werd in Someren een kind geboren van Joanna Maria de Wit. Bij de bevalling noemde ze als vader een zeker d'Aumerie uit Vlierden.
Hij werd evenals zijn vader arts. Op 21 mei 1804 promoveerde hij in de geneeskunde aan de hogeschool van Leiden. Aanvankelijk vestigde hij zich als geneesheer te Boxmeer. In 1809 heerste in Aarle-Rixtel een besmettelijke ziekte, waarschijnlijk de rode loop of cholera, en toen koning Lodewijk Napoleon dat dorp in 1809 bezocht, riep hij d'Aumerie op om die ziekte daar te bestrijden. Hij ontving daarvoor 3000 gulden en in korte tijd kreeg d'Aumerie daar de ziekte onder de knie. In 1827 werd hij voor een jaarsalaris van 1000 gulden benoemd tot badarts in het nieuw gebouwde badhuis te Scheveningen. Vanaf 1832 was hij daar ook rentmeester van het mannen-, vrouwen- en weeshuis van Scheveningen. In 1832 en 1849 had hij grote verdiensten bij de bestrijding van de toen heersende cholera-epidemieën in Scheveningen.
Bronnen, noten en/of referenties
|