Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis
Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand.

Wieger Wiegersma (1923-1941)

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Wieger Wiegersma
06.891.jpg
Persoonsinformatie
Volledige naam Wieger Wiegersma
Roepnaam Wieger
Geboorteplaats Deurne
Geboortedatum 25 mei 1923
Overl.plaats Werkendam
Overl.datum 8 augustus 1941
Bidprentje NBA
Friso en Wieger Wiegersma op de lagere school in Deurne

Wieger Wiegersma (1923-1941), zoon van Hendrik Wiegersma en Petronella Johanna Antonia Maria Daniëls (1892-1962), verdronk tijdens een kanotocht op de Biesbosch bij Werkendam.


Hij werd onder grote belangstelling begraven op het oude kerkhof van Deurne-centrum maar later in in stilte herbegraven op de familiebegraafplaats aan Het Ven in Vlierden.

In het Noordbrabantsch Dagblad Het Huizgezin van 23 augustus 1941 verscheen het volgende bericht:

Wouter Lutkie, priester, woonde de uitvaart van den veelbelovenden jongeman bij en gaf er in de Nieuwe Tilburgsche Courant 't volgend ontroerend relaas van:
Heel Deurne leidt den Wieger, zijn Wieger ten grave. Ten paradijze, cum Lazaro quondam paupere, met Lazarus den arme. Heel Deurne en al de dorpen rondom. En ook van verreweg waren er deelnemende vrienden gekomen, van den vermaarden dokter, of van den wijder nog vermaarden schilder, die nu niets dan een zoo zwaar geslagen vader is. Dubbel drager van zijns vaders geslachtsnaam, de Wieger, zoon van Wiegersma den Wieger, was hij dubbel diens trots, om zn kloekheid, zn stouten durf, zijn schoonen inborst. Dubbel geliefd ook door zijn moeder: „Moeder, gij zijt bedankt voor alles, dat weet ge". Deurne leeft nog in zijn oeroude, gekerstende of oorspronkelijke christelijke, tradities. Die sterk op den voorgrond treden bij het groote drama van geboorte, en begrafenis. Toch wordt ten huidigen dage door profane machten modernlijk inbreuk daarop gepleegd. Er was een doodbidder, die den dokter te zeggen wist: "Menschen van uwen stand hebben den rozenkrans niet aan huis, doch in de kerk." Maar verontwaardigd wijst de vader dat af. Stand, stand! De dood kent geen stand. Voor mijn jongen zal in mijn eigen huis de buurt de rozenkrans komen bidden. En dat gaat gij rond zeggen. En hij heeft planken op stoelen gelegd, om de zitplaatsen te vermenigvuldigen. En al zijn vertrekken liepen vol: de bibliotheek waar de Wieger gekist stond, de zitkamer, de eetkamer, de gang en het trappenhuis, met alle deuren open. En vader Wiegersma bad den rozenkrans mee, vlak bij de kist, starende op het gelaat dat hem zoo lief was, dat zoo sereen was, waar de hemel zijn glanzen op afstraalde; bad mee den rozenkrans voor de zielerust van zijnen beminden Wieger. En hij zal niet in een lijkkoets, had de vader tegen den begrafenisman gezegd, maar gedragen wordt hij naar de kerk en naar zijn graf. Door de handen van zijn broers en zijn vrienden. De aangewezen dragers krijgen toch hun loon, maar van de kist blijven zij af. Met velen waren wij ontroerde getuigen. Het vaarwel aan het huis. De stoet langs de straat. Tien stappen – stil - honderd stappen - stilstaan - twintig stappen - telkens de voortgang onderbroken, ter wisseling van de dragers. De vader, de vader. Als vastgesnoerd aan 't hoofdeinde dor kist. De vader: als één stuk met de kist. Zoo leidt de Wieger zijn vader aan de hand ter kerke. Heel den weg over, de huizen verdwijnen achter de haag van levende zielen. De kerkklokken mogen niet luiden: het is oorlog, maar van schooner geweld dan klokkengelui is de klop der gevoelige harten. De straten staan vol stil ontroerd volk. De markt, tevens kerkplein, één gepakte menigte. Zal de kerk dan niet gevuld zijn? De kerk is tot de wanden toe bezet. En als de Mis is ten einde gezongen en gebeden, de absoute verricht, dan weerklinkt het eeuwig ontroerende: In Paradisum deducant te angeli. Dat de Engelen u geleiden ten paradijze in; dat de Martelaren u welkom heeten bij uw aankomst; en u binnenleiden in Jerusalem, de heilige stede. Het koor der Engelen ontvange u en met Lazarus, den arme, treedt de jonge Wieger het paradijs in. Zijn vader had mij verteld: "Op 'nen keer, 't was Deurne kermis. Wieger, toen nog maar een kleine rakker van een jongen, vroeg een zakcent om er heen te gaan. Gemeenlijk kregen de jongens voor zulk doel een kwartje of een halven gulden, maar op dat oogenblik had ik niets kleiners dan een gulden en dien gaf ik hem. — Is dat niet wat veel, vader? vroeg hij - Ik zeg: eigenlijk wel, jongen, maar ge hoeft hem niet heelemaal op te maken. Ge kunt aan de eerste kraam de beste voor één cent snoep koopen en dan krijgde negen en negentig centen terug. En als hij 's avonds weerkomt, vragen wij of hij veel plezier heeft gehad op de kermis en hij hangt verhalen op van de schiettent, de mallemolen, de kop van jut, honderd op een hoop. Den volgenden morgen krijg ik een blinde op mijn spreekuur. Ik help den mensch, zooals ik op mijn spreekuur elken mensch help. Hij is arm. Ik help hem zooals het een dokter past armen te helpen. Dan vertelt mij de man: "Dokter, gisteren stond ik te bedelen aan den rand van de kermis. Daar kreeg ik van een jongen een gulden. Ze hebben mij verteld, dat het een zoon van u moet geweest zijn. Zou de jongen zich niet vergist hebben dokter? — En de vent vroeg ook al, net als de Wieger, toen ik hem dien gulden gaf: „Is dat niet te veel?" Aldus had de vader mij verteld. Met Lazarus den weleer arme, jongen.... Zijn blinde oogen hebben je toegelachten, toen gij nog een kleine rakker waart, op Deurne kermis.