U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Vergunning van 1869 tot het graven van het Kanaal van Deurne

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
foto collectie Huub Timmermans
Minister Heemskerk van Binnenlandse Zaken 1866-1868
collectie Rijksmuseum Amsterdam

De vergunning van 1869 tot het graven van het Kanaal van Deurne werd bij Koninklijk Besluit van 17 februari 1869 verleend en op 25 februari van dat jaar maakte de Minister van Binnenlandse Zaken de voorwaarden bekend waaronder het kanaal kon worden gegraven.


De letterlijke tekst van de voorwaarden volgt hier.[1]

DE MINISTER VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN,
Gezien het Koninklijk besluit van 17 Februari No.13, waarbij aan de gemeente Deurne en Liessel, provincie Noordbrabant, vergunning wordt verleend tot het graven van een kanaal door de peelgronden dier gemeente, ter lengte van 14,175 el, aanvangende aan de Noordervaart in de gemeente Meijel, op ongeveer 11,720 el uit de Zuid-Willemsvaart, gemeten langs de as van eerstgenoemde vaart, en eindigende aan de spoorwegbrug aan de grensscheiding tusschen de gemeente Horst en Deurne, en zulks onder de voorwaarden, nader door den Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen.

Heeft goedgevonden te bepalen:

Art. 1.
Het kanaal zal de volgende afmetingen verkrijgen:

  • bodembreedte 10 el, diepte van den bodem beneden den waterspiegel
  • 1,80 el, breedte van de waterbermen, ter hoogte van den waterspiegel
  • 0,50 el, wederzijdsche glooiingen van twee op één.
  • Langs de westzijde van het kanaal zal een jaagpad werden gemaakt, waarvan de kruin, breed 4 el, op 2 el boven den waterspiegel zal liggen, met taluds van twee op één, terwijl langs de oostzijde een dijk zal worden opgeworpen, waarvan de kruin, ter hoogte van 2 el boven den waterspiegel, op minstens 2 el breed zal zijn, met taluds van twee op één.
  • Bij de ontmoeting van het jaag- of lijnpad met den Staatsspoorweg van Helmond naar Venlo, moet de kruin van het jaagpad met die van den Staatsspoorweg, onder hellingen van dertig op een worden vereenigd.
  • Overal waar zulks ter voorkoming van waterverlies noodig zal worden bevonden, moeten aan het jaagpad in den dijk zwaardere afmetingen worden gegeven, waaromtrent het bestek de noodige bepalingen moet inhouden.
  • Langs het jaagpad en den dijk moeten de noodige bermslooten of greppels worden gemaakt, waaromtrent het bestek mede de noodige bepalingen moet inhouden.
  • Het peil voor het geheele kanaal wordt vastgesteld op 31,60 el boven A.P.

Art.2.
Het kanaal moet nabij zijne vereeniging met de Noordervaart worden afgesloten door eene schutskuis, die tusschen de slagstijlen eene wijdte moet hebben van minstens vijf el, en van drie paar deuren zijn voorzien waarvan twee paar met de punt naar de Noordervaart en een paar met het punt naar het nieuwe kanaal gerigt. In de deuren moeten de noodige schuiven gemaakt worden, om zoo noodig hiermede de voeding van het kanaal te kunnen regelen.
Omtrent de constructie en de verdere inrigting der sluis moet het bestek de noodige bepalingen inhouden.
Zoodra de sluis voltooid is, gaat het beheer over het openen en sluiten der deuren en schuiven over aan de Directie ven de Noordervaart, ten einde daarmede te kunnen handelen in overeenstemming met de belangen van die vaart.

Art. 3.
De voeding van het kanaal wordt geregeld door de Directie van de Noordervaart, in verband met den watervoorraad, die door de Zuid-Willemsvaart wordt beschikbaar gesteld.

Art. 4.
De veereeniging van het te graven kanaal met de Noordervaart mag niet plaats hebben vóórdat de sluis aan den bovenmond en de wederzijdsche dijken ten genoegen der Directie van den Waterstaat in Noordbrabant voltooid zijn.'

Art. 5.
De concessionaris is verpligt alle bruggen, duikers enz. te maken, die voor het herstellen der door het kanaal afgebroken gemeenschap en voor eene goede waterlossing der aangrenzende landen noodig zijn. Hij moet zorg dragen, dat het zich in het kanaal bevindende water op geene wijze tot bezwaar van waterleidingen, beeken of rivieren kan zijn, en dat alle nadeelen in lasten, die ten aanzien van afwatering enz. uit de verleende concessie mogten voortvloeien, ten genoegen van den Minister van Binnenlandsche Zaken, worden uit den weg geruimd, waarbij hij voor zijne rekening alle werken zal moeten maken en onderhouden, die gedurende den aanleg of na de voltooiing van het kanaal mogten blijken noodig te zijn.

Art. 6.
Het kanaal met al de daartoe behoorende werken moet worden gemaakt overeenkomstig door den Minister goedgekeurde bestekken en voorts onder toezigt en ten genoegen der Directie van den waterstaat in Noordbrabant.
Het onderhoud van het kanaal met al wat daartoe behoort komt ten laste van den concessionaris, en moet steeds geschieden ten genoegen der Directie van den Waterstaat in Noordbrabant.

Art. 7.
Binnen den kring der vereeniging mogen door den concessionaris zodanige vertakkingen uit het kanaal worden geleid, als hem noodig en doelmatig voorkomen, mits de gezamenlijke oppervlakte dier vertakkingen niet meer bedragen dan 54.000 vierkante el, gemeten ter hoogte van het peil in Art. 1 vastgesteld.
Van het water, dat zich zoowel in het hoofdkanaal als in de vertakkingen bevindt, mag, zonder nadere vergunning geen ander gebruik worden gemaakt aan voor de ontginning der peelgronden van den concessionaris.

Art. 8.
Alleen gedurende de maanden November, December, Januari, Februari en Maart mag er water uit de verveening afkomstig, langs het nieuwe kanaal en verder langs de Noordervaart worden afgevoerd.
Op verzoek van belanghebbenden kan de Directie der Noordervaart dat tijdvak met hoogstens veertien dagen verlengen.
De concessionaris is dien ten gevolge verpligt de noodige blaffers, ten genoegen der Directie van den waterstaat in Noordbrabant, te maken.

Art. 9.
De Staat behoud zich ten allen tijde het uitsluitend regt voor, in het nieuwe kanaal en door zijne dijken water aan te voeren, daaruit water te trekken, of deze vaart in het algemeen tot doorvoer van water in verband te brengen met bestaande of nog te maken waterleidingen, alsook om aan anderen hiertoe vergunning te verleenen; een en ander echter met behoud van het peil der vaart volgens Art. 1.

Art. 10.
Wanneer van het regt in Art. 9 omschreven gebruik wordt gemaakt, mag door den concessionaris niets worden gedaan, dat den afloop van het water eeniger mate zou kunnen hinderen.

Art. 11.
Bij niet nakoming der voorwaarden dezer concessie, heeft de Staat het regt, om de vereeniging van het nieuwe kanaal met de Noordervaart te doen ophouden.

Art. 12.
Deze concessie vervalt wanneer daarvan binnen twee jaren na de dagteekening van het in het hoofd dezer beschikking aangehaald koninklijk besluit nog geene uitvoering is gegeven.

Geeft hiervan bij afschrift dezes kennis aan den Hoofdinspecteur van den Waterstaat en aan de Inspecteurs in de 1e en 2e Inspectie.

's-Gravenhage, den 25 februari 1869.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Een kopie van deze tekst, waarvan hier gebruik is gemaakt, bevindt zich in het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) gemeentearchief Deurne toegang 13180 inv.nr. 84/46