Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis
Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand.

Sint-Catharina-altaar

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Het Sint-Catharina-altaar was een van de vijf altaren in de Sint-Willibrorduskerk van Deurne.


Vier van deze altaren, waaronder het Sint-Catharina-altaar, waren begiftigd met een beneficie, dat was aanvankelijk het vruchtgebruik uit een of meer stukken grond en later een vast geldbedrag.

Na de Vrede van Münster van 1648 werden de kerkelijke bezittingen geconfisqueerd door de hoge overheid. De inkomsten uit de beneficiën werden beheerd door de rentmeester van de geestelijke goederen. Uit zijn rekening over het jaar 1659 blijkt de jaarlijkse opbrengst van het beneficie op het Sint-Catharina-altaar 20 gulden en 13 stuivers was.

Deze inkomsten werden dikwijls gebruikt voor studiebeurzen van (protestantse) studenten. De collatie, het toewijzen van de beurs, de collatie, gebeurde door de landcommandeur van de Duitse Ridderorde, maar de Raad van State moest dat uiteindelijk goedkeuren. Zo werd bijvoorbeeld op dinsdag 24 maart 1789 door de Raad van State een verzoek behandeld van Philip Termin, die verzocht om goedkeuring van een studiebeurs aan diens neef Charles Frederik Preijser, gaande uit het beneficie van het Sint-Catharina-, Sint-Jan- en Sint-Antoniusaltaar en tevens van de Brouwhuise kapel onder Bakel.[1]

De collatie van dit beneficie viel toe aan de abt van Flores en werd in 1649 overgegeven aan de landcommandeur van de Balie Aldenbiezen, heer van Gemert, en abt van Echternach.[2]

Bronnen, noten en/of referenties
  1. BHIC toegang 178, Resoluties van de Raad van State dienstjaar 1789 inv.nr. 450 - regest Henk Beijers.
  2. Nationaal Archief - Archief van de Raad van State toegang 1.01.19 inv.nr. 1845 fol. 22-23.