Schooltiende
De zogenaamde schooltiende werd in Deurne geheven door de Commanderij van Gemert en kwam ten goede aan de in 1587 opgerichte Latijnse school in Gemert.
De rechthebber op deze tienden inde het tiende gedeelte de oogstopbrengsten meestal niet zelf maar verpachtte die aan de hoogstbiedende. Dat gebeurde een aantal weken vóór de oogst. De verpachter was meestal de rentmeester van de Commanderij van Gemert, die optrad samen met of namens de conrector van de Latijnse school. Het tiendrecht op het laatste of derde gedeelte van de zogenaamde hei- of buitenklampen hoorde toe aan de Latijnse school.
Deze tiende werd niet geheven over één aaneengesloten areaal, maar was verspreid over meerdere percelen of zogenaamde klampen. De schooltiende werd geheven over:
- de Vloeiakker en de Kamp
- de zogenaamde Middelste Klamp of Venakker
- De derde klamp genaamd de Wasberg, zonder de Brugse tienden
- De vierde klamp genaamd de Brugse tienden
- De klamp tiende genaamd de Kleine en Grote Bottel
- De tiende van Liessel, zijnde een klamp
- De klamp tiende genaamd de Moosdijk.
Deze tiendklampen vormden dus samen de zogenaamde hei- of buitenklamp.
De tiendheffing gebeurde niet alleeen over de roggeoogst maar ook de zogenaamde smaltiende of smalle tiende viel eronder. Dit laatste had waarschijnlijk betrekking op veldgewassen als spurrie, vlas, boekweit enz.
De eerste Deurnese pachter ná de oprichting van de Latijnse school in 1587 was Rutger Jan Rutten Cluitmans, die 1588 zowel de hele korentiende (alingen coeren thiende) zowel als de smaltiende van de commandeur voor een periode van zes jaar pachtte. Hij moest daarvoor behalve een bedrag van 18 gulden per jaar ook jaarlijks een suikerbrood (broot sukers) van 18 pond en met nieuwjaar een peperkoek komen brengen.[1]
Bronnen, noten en/of referenties
|