Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Kraamzorg in Liessel rond 1900
De kraamzorg in Liessel rond 1900 veroorzaakte veel ophef bij de Liesselse bevolking. Toen de Hongaarse arts Ignaz Semmelweis in 1861 zijn boek Die Ätiologie, der Begriff und die Prophylaxis des Kindbettfiebers publiceerde werd het werk, waarin hij pleitte voor strenge hygiënische voorzorgen rondom de bevalling, door zijn vakgenoten met scepsis ontvangen. Het zou nog tot 1890 duren voordat zijn ideeën in brede medische kring gemeengoed werden.
Een Liessels verhaal[bewerken | brontekst bewerken]
Onderstaand verhaal, verteld door een oudere Liesselse vrouw en dat vele tientallen jaren in Liessel de rondte deed, sluit fraai aan bij deze veranderende inzichten.
- In het jaar 1900 zijn er in Liessel zeven kraamvrouwen in korte tijd overleden. Niet bij de bevalling maar nadat het kind geboren was. In dat jaar heeft geen enkele kraamvrouw de tijd na de geboorte van haar kind overleefd. De baby’s zijn wel allen gezond opgegroeid.
Buurvrouw Anna Catharina (Hanne) Mennen (1869-1917), echtgenote van Arnoldus van der Wallen (1863-1948), verwachtte haar eerste kind en wilde geen gebruik maken van de diensten van de vroedvrouw maar riep de hulp van dokter Crobach uit Deurne in.
Dit bleek haar redding te zijn. Zij bleef als eerste dat jaar in leven na een bevalling.
Na aandringen heeft die dokter een onderzoek laten instellen. Daaruit bleek dat de vroedvrouw een zieke dochter had die ze ’s morgens eerst verzorgde en vervolgens op pad ging om de kraamvrouwen te verzorgen. De kraamvrouwen zouden allen aan baarmoederontsteking gestorven zijn. Hanne heeft dit later van dokter Crobach te horen gekregen en was uiteraard zeer verheugd dat zij en haar kind de zwangerschap als eerste wel overleefden.
- In het jaar 1900 zijn er in Liessel zeven kraamvrouwen in korte tijd overleden. Niet bij de bevalling maar nadat het kind geboren was. In dat jaar heeft geen enkele kraamvrouw de tijd na de geboorte van haar kind overleefd. De baby’s zijn wel allen gezond opgegroeid.
De feiten[bewerken | brontekst bewerken]
Vele tientallen jaren circuleerde dit verhaal in Liessel en zoals dat met verhalen gaat kan er in de loop van lange tijd het een en ander veranderen aan de details. Zo blijkt het gebeuren zich niet in 1900 maar in 1904-1905 te hebben afgespeeld. Tussen maart 1904 en januari 1905 overleden in de gemeente Deurne en Liessel liefst acht vrouwen binnen twee maanden na de bevalling. Het waren:
- Johanna Maria van Heugten (1860-1904), overl. 8 mei 1904 echtgenote van Hendricus Aarts (1849-1933).
- Johanna Evers (1864-1904), overl. 29 augustus 1904 echtgenote van Arnoldus Klaus (1868-1940).
- Petronella Aarts (1865-1904), overl. 28 september 1904 echtgenote van Antonius Mennen (1868-1952).
- Maria Martha van Laanen (1857-1904), overl. 14 oktober 1904 echtgenote van Arnoldus Goorts (1861-1931).
- Henrica Manders (1865-1904), overl. 21 oktober 1904 echtgenote van Johannes Hubertus Graat (1867-1954).
- Petronella Nijssen (1871-1904), overl. 7 december 1904 echtgenote van Henri van den Berkmortel (1869-1944).
- Anna Maria Peeters (1861-1904), overl. 10 december 1904 echtgenote van Gerardus Martens (1866-1941).
- Johanna Maria van Lierop (1874-1905), overl. 9 januari 1905 echtgenote van Henricus van de Mortel (1869-1935).
Dat alle baby's gezond opgroeiden tot volwassenheid blijkt bij onderzoek ook niet het geval te zijn. Van één van de baby's is dat onbekend, drie baby's zijn al in 1904 overleden en twee in 1905. Martinus Hendricus (Driek) Klaus (1904-1992) werd 87 jaar en Wilhelmus (Willem) Mennen (1904-1998) werd (bijna) 94 jaar oud. In genoemde periode was Henrica Hendriks-Maes nog in Liessel als vroedvrouw werkzaam. Haar dochters waren inmiddels allen getrouwd en hadden de ouderlijke woning verlaten. Niettemin blijft de kern van het relaas overeind dat de jonge slachtoffers zeer waarschijnlijk te betreuren waren door foutief handelen van de vroedvrouw.
Het verzoek van de Liesselnaren[bewerken | brontekst bewerken]
In de zomer van 1905 richtte een aantal inwoners van Liessel dan ook het volgende verzoek aan de gemeenteraad:
De ondergeteekende, inwoners van Liessel, richten met gepasten eerbied tot UEA de volgende verzoeken :
- Om het daartoe te geleiden dat de kosten van den geneesheer in Liessel dezelfde zijn als in Deurne, en dat wat Z.E.G. om den afstand meer mag vragen, door de gemeente worden aangepast. Wij verzoeken dit laatste omdat, wanneer alleen verhooging van salaris wordt toegekend, wij misschien zouden moeten vreezen, dat de zorg, die Z.E.G. altijd voor de zieken heeft gehadt, zoude verminderen.
- Om hier eene flinke vroedvrouw aan te stellen. De wedw. Hendriks wordt oud, krijgt de gebreken van den ouden dag, heeft, om rechtuit te spreken, het vertrouwen van de menschen verloren. Het is ons niet te doen, om die weduwe, die altijd hare zaken goed heeft gedaan, onbarmhartig weg te zenden, maar om haar een verdiend pensioen toe te kennen. Gedaan te Liessel 16 juli 1905 J. Janssen, J. Seijkens, M. vd Berkmortel, Hikspoors, A. v. Loon, H. Strijbosch, H. v. Someren, L. v. Doorne, M. v. Bussel, G. v.d Bussel, C. Biemans, J. Mennen, A. v. Stratum, Arn. Evers, A. Mennen, A. vd. Wallen, W. v.d. Boomen, M. v.d. Wallen, G. v.d. Mortel, C. Mennen, Cor v.d. Boomen, H. Aarts, A. van Raaij, A. van Bommel, W. Smolenaars, J. van Nunen.
De reactie van het gemeentebestuur[bewerken | brontekst bewerken]
De brief werd besproken in een besloten raadsvergadering en had tot gevolg dat de weduwe Hendriks-Maes werd verzocht om haar betrekking – gezien haar hoge leeftijd – aan een jongere over te geven, maar over toekenning van een pensioen werd niet gerept.
De reactie van de vroedvrouw[bewerken | brontekst bewerken]
Ze bleek bereid om per 1 januari 1906 haar baan op te geven als haar in billijk pensioen werd toegekend. Omdat ze een gemeentelijke dienstwoning had hield dit in dat ze die dan ook zou moeten verlaten. Haar nog thuiswonende zoon Clemens, die brievengaarder was in Liessel, kon daar zo snel geen nieuwe woning vinden en vroeg voorlopig uitstel tot 1 april 1906.
Het vervolg[bewerken | brontekst bewerken]
Maar het vlotte niet met het vinden van een geschikte opvolgster. Uiteindelijk werd ene M.C. de Bie bereid gevonden om per 1 februari 1907 in Liessel aan de slag te gaan op een jaarwedde van 400 gulden met vrije woning en tuin. Het is niet bekend of zij familie was van de Helenaveense vroedvrouw Pieternella de Bie. Maar nog voordat ze begonnen was trok ze zich terug. Uiteindelijk zou Maria G.H. van Veluw in januari 1907 in Liessel aan de slag gaan.
De gezondheidscommissie[bewerken | brontekst bewerken]
Ondertussen drong de gezondheidscommissie van de regio Helmond (omvattend de gemeenten Aarle-Rixtel, Asten, Bakel, Deurne, Helmond, Lierop, Someren, Lierop, Mierlo, Stiphout en Vlierden) en bij de gemeenten op aan om ten behoeve van de vroedvrouwen in gemeentelijke dienst goede instructies op papier te zetten. Zij bood bij samenstelling of wijziging daarvan ook haar diensten aan. De tekst van de concept-instructie van de gezondheidscommissie, die waarschijnlijk letterlijk in Deurne is toegepast, luidt als volgt.
- De vroedvrouwen zijn verplicht aan armlastige en minvermogende vrouwen die daarvoor in aanmerking komen en voorzien zijn van een daartoe strekkend bewijs afgegeven door het Burgerlijk Armbestuur, kosteloos hulp te verleenen, hen bij de bevalling bij te staan en daarna gedurende negen dagen eenige malen te bezoeken, ook indien dit niet door de kraamvrouw wordt verzocht.
- Zij moeten bij betalende patienten hulp verleenen tegen een tarief van niet hooger dan f 5,00. Bij minder gegoeden wordt verondersteld dat door de verloskundige rekening zal worden gehouden met het gestelde maximum en daar op eene billijke wijze, naar gelang van de toestanden, beneden blijven.
- Bij abnormale verlossingen roept zij onverwijld en schriftelijk de hulp in van den door de patiente verlangde geneesheer.
- Zij moet onmiddelijk kennis geven aan den sub 3. genoemde geneeskundige van verscheuringen, gedurende de baring ontstaan, koorts en in alle gevallen waarin de kraamvrouw geneeskundige hulp blijkt noodig te hebben.
- Zij is verplicht aan de wenken die zij voor de uitoefening van haar taak van de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid zal ontvangen gevolg te geven, vooral wat betreft de reiniging en het gebruik van antiseptische middelen.
- Zij moet voor afwezigheid van meer dan 24 uren verlof vragen aan den burgemeester waarbij zij voor haar kosten voor plaatsvervanging zorgt ten genoegen van genoemde autoriteit.
- Zij is bij ontijdige bevalling (miskraam) verplicht hiervan onverwijld den sub 3 genoemden geneesheer schriftelijk kennis te geven.
- Zoowel de verloskundige als de gemeenteraad kan de dienstbetrekking doen eindigen mits minstens 3 maanden te voren aan de wederpartij opzegging doende, behoudens wangedrag of plichtsverzuim.
- Zij worden benoemd voor onbepaalden tijd tegen een salaris bij de benoeming te bepalen.
- Zij hebben met behoud van salaris recht op 14 dagen verlof per jaar onder voorwaarde van plaatsvervanging als sub 6 is bepaald.
- Zij mogen voor zoover dit vereenigbaar is met hare plichten in de gemeente praktijk uitoefenen in de aangrenzende gemeenten mits met goedvinden van B en W.
- Bij buitengewone verlossingen hebben zij recht op hulp van een door B en W daartoe aangewezen geneeskundige.
- Bij het bespreken van hare hulp voor betalende patiënten kan zij vorderen vooruitbetaling van een gedeelte van het honorarium. Zij kunnen het geheele honorarium vorderen alvorens hulp te verleenen indien hare hulp niet vooraf besproken is.
De inspectie[bewerken | brontekst bewerken]
Ook de geneeskundige inspectie werd alerter, mogelijk wakker geworden door de Liesselse sterftereeks. Toen bijvoorbeeld uit de sterftekaarten van december 1908 bleek dat in die maand in Deurne twee vrouwen waren overleden aan kraamvrouwenkoorts werd aan de burgemeester gevraagd om op te geven wie daar verloskundige hulp had verleend.