Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand kunt u ons van 10 tot 12 uur bezoeken in het heemhuis. |
Jacht
De jacht is een vorm van voedselvergaring die al in het paleolithicum en mesolithicum door de mens werd uitgeoefend. Rond 4.300 jaar vóór Christus maakte de jacht als primaire manier van voedsel verzamelen plaats voor veeteelt. Toch bleef de jacht daarna, tot op heden, bestaan.
Het heerlijk jachtrecht[bewerken | brontekst bewerken]
In de middeleeuwen werd het recht op de exploitatie van natuurlijke bronnen als feodaal recht beschouwd. Het jachtrecht was daarmee vanouds een recht dat was voorbehouden aan de heer van de heerlijkheid Deurne en Liessel resp. de heerlijkheid Vlierden. Met de komst van de Jachtwet van 1923 verdween een van de laatste heerlijke rechten.
Conflicten[bewerken | brontekst bewerken]
Een jachtconflict tussen de heer van Helmond en de heer van Deurne van september 1535 wordt uitgebreid, zij het in een enigszins geromantiseerde vorm, uit de doeken gedaan in het artikel De hoendervangers van Bruheze dat Jac. Heeren in 1935 publiceerde in De Jonge Wacht. Ene Aert Samen, veldhoendervanger van de Helmondse heer Joost van Cortenbach, werd op de akker van Brouwhuis bij de kapel aldaar, rond het middaguur door de heer van Deurne en zijn veldwachter betrapt op het vangen van veldhoenders. Het gereedschap dat hij daartoe bij zich had, werd hem afgenomen. Uiteindelijke werd door het hof van Brussel de heer van Helmond in het gelijk gesteld en moesten de spullen worden teruggegeven.[1]
Op 2 september 1699 betrapten twee oppassers van de heer van Deurne enkele jagers van de heer van Helmond, die bij de Kleine Bottel twee koppels patrijzen, destijds veldhoenders genoemd, geschoten hadden. De heer van Helmond beweerde dat hij het recht had om in heel Peelland, en dus ook in Deurne, te jagen, hetgeen fel betwist werd door de heer van Deurne. Op 19 november 1699 werden de Helmondse jagers opnieuw in Deurne gesignaleerd en spande de heer van Deurne, gesteund door de rentmeester der domeinen, een proces aan tegen de heer van Helmond. In de processtukken werd afschriften van oude documenten, zoals de acte waarbij de stad Lier in 1314 door de Van Berlaers met de hertog van Brabant geruild werd tegen Helmond. Johan van Leefdael, de heer van Deurne, haalde de koopbrief van de heerlijkheid op 19 januari 1660 door zijn vader tevoorschijn en wees daarbij op het recht van jacht, patriseren, fretteren, valcken vangen en warande. Ofschoon er geen vonnis tussen de stukken werd aangetroffen mag worden aangenomen dat de heer van Deurne aan het langste eind trok.
Verpachte jacht- en visrechten[bewerken | brontekst bewerken]
Zoals al eerder in 1660 werd ook in 1760, bij de verkoop van de heerlijkheden Deurne en Liessel aan Theodorus de Smeth (1710-1772), vastgelegd wat daartoe behoorde. Het betrof onder meer het recht van jagt, patriseren, fretteren, valken vangen, voorts warande, visscherije, vogelrije, hout schatten, plantagien (...).[2] In een afzonderlijk document werden deze rechten nader uitgewerkt. Naast de gebouwen ging het onder meer om het regt van jagt, visserije, houtschat, biestand, chijnsboeken, bastaard en onbeheerde goederen vervallen aan den heer [3]. Aan onroerende goederen in relatie tot de jacht behoorde aan hem toe (de nummers verwijzen naar de opsomming in het archiefstuk) [3]:
- Item een stuk heijden groot omtrent 70 lopensen genaamt de Warande gelegen, boven de water moolen, rontom in de gemeene heijde, waar in staan honderde jonge denne of mast boomen [8]
- Item een vis weijer groot ontrent tien loopense item geleegen ter plaatsen voorschreve [4] en Item het Water genaamt het Meer groot cirka vijff loopense geleegen alhier bij de Donschot [5] [14]
- De valke vangst heeft jaarlijx in huur gedaan drie gulden en drie stuijvers die zedert eenige jaaren niet heeft kunne verpagt worden. [16]
- De jagt van den Meulenhoff en Brugge tot Milheeze, verpacht aan Dirk van den Heuvel voor drie jaar, jaarlijks voor vijf gulden, twaalf stuivers en acht penningen [17]
- De jagt van de Groote en Kleijnen Bottel, en Donschot met Vloeijeijnd, verpacht aan Cornelius de Loijer (1692-1780) voor zes jaar, jaarlijks voor zeven gulden en tien stuivers [18]
- De jagt van den Helleman tot aan 't dorp etc., verpacht aan Cornelius de Loijer (1692-1780) voor zes jaar, jaarlijks voor drie gulden [19]
- De jagt beginnende met de straat als men van Helmond inkomt tot op de straat etc., verpacht aan Theodorus van de Mortel (1717-1791) cum suis voor vier jaar, jaarlijks voor vijf gulden [20]
- De jagt aan de Zijberg, Breemmortel, en Vrekwijk etc., verpacht aan Antonius van de Mortel (1720-1768) cum suis voor zes jaar, jaarlijks voor twaalf gulden en tien stuivers [21]
- De jagt tot Lieszel, verpacht aan Jan Willems Verreijt cum suis voor drie jaar, jaarlijks voor veertien gulden [22]
- De jagt aan den Heijdrik en van daar tot Meijl, verpacht aan de heer Petrus van Straalen, pastor te Meijel voor zes jaar, jaarlijks voor twaalf gulden en tien stuivers [23]
- Het houden van bijen, aangenomen door de regenten, uitgezonderd de Moostdijk [24]
- De houtschat en de biestand aan de Moostdijk, verpacht aan Willem Lensen te Meijel voor een jaar, voor tien gulden en een haas [25]
- Staat te weten dat de jagt van 't gehugt van de Wasberg, en Hagen Eijnd, waar in het casteel leijt, en geleegen is, niet verpagt is [47]
Ook in de rekeningen van de heer van Deurne en Liessel uit de periode 1772-1790 worden de inkomsten van de jacht opgesomd. Zo werd de valkenvangst in 1772 en 1773 nog altijd niet verpacht, werd de jacht aan de Meulenhoff en Brugge, en van daar de heij door tot op Milheze in de velde aldaar en verder van geheel Deurne per 1 maart 1772 en per 1 maart 1773 verpacht aan de Heeren officieren, de jacht in Liessel inclusief die van de Berkt in beide jaren aan Jan Lambert Hikspoors en de jacht op de Heitrak in beide jaren aan Hendrik Verheijen. Ook de houtschat en biestand werd verpacht.[6] De jaren 1774 tot en met 1790 zijn nog niet uitgewerkt.
Alhoewel de vogelrije nog wel in de verkoopakte uit 1760 wordt genoemd, komt er niet expliciet een eendenkooi in de opsomming voor. Vermoedelijk was de eendenkooi aan de Milhezerweg, die in 1716 en 1803 op kaarten weergegeven wordt en in 1832 al eigendom van de gemeente was, ooit onderdeel van het bezit van de heer van Deurne, net als wellicht de eendenkooi aan de Rijntjesdijk tot het bezit van de heer van Vlierden kan hebben behoord.
De verhuring van de jacht vond in de late 19e eeuw plaats door notaris Karel Theodorus van Riet (1844-1907), wiens familie tevens de rol van rentmeester van de heer vervulde. Zo werd op 3 juli 1895 het heerlijke jachtrecht in de heerlijkheid Deurne en Liessel ten zuiden van de spoorlijn voor drie jaar verhuurd. De verhuring vond publiek in Hotel De Zwaan plaats.[7] Eenzelfde verpachting vond bijna een jaar later, op 1 juli 1896, plaats voor de jacht onder Liessel, Heitrak, Neerkant en Helenaveen, voor de duur van twee jaar.[8] In augustus 1898 werd de jacht ten noorden van de spoorlijn, voor één of meer jaar, via een advertentie aangeboden. Via notaris Van Riet was meer info te verkrijgen.[9] De jacht, die eerder nog in meer percelen werd verpacht, was kennelijk in de late 19e eeuw tot drie delen samengevoegd. In 1901 waren de heren K. en C. de huurders van de jacht.[10] Onder Vlierden werd de jacht uitgeoefend door de bezitters der heerlijkheid zelf.
In augustus 1922 werd bij inschrijving de jacht van een gedeelte van de heerlijkheid Deurne en Liessel, namelijk begrensd door Helmond, Bakel, Milheeze, Venraij tot aan Liessel, voor drie tot zes jaar te huur aangeboden. Inlichtingen waren bij notaris De Leeuw verkrijgbaar. Het zou de laatste heerlijke verpachting blijken te zijn.[11]
Zowel de gemeenten Deurne en Liessel en Vlierden als de heren van Deurne maakten in de 19e en 20e eeuw gebruik van jachtopzieners. Kennelijk werden die aangesteld door de Minister van Justitie of van Binnenlandse Zaken, ook al waren ze jachtopziener van het kasteel. De functie was namelijk vaak verenigd met die van rijksveldwachter 2e klasse (brigadier).
Afschaffing van het heerlijke jachtrecht[bewerken | brontekst bewerken]
De heerlijke rechten werden in het huidige Nederland afgeschaft in 1795 en nog eens door een bevestiging in 1798. In 1814 werden van alle heerlijke rechten onder meer het jachtrecht en het visrecht hersteld.[12] Het heerlijke jachtrecht verdween in principe door de Jachtwet 1923.
Particuliere jachtrechten[bewerken | brontekst bewerken]
In de laatste anderhalve eeuw werd de jacht een bezigheid die voornamelijk door de dorpselite beoefend werd. In de 19e eeuw werden jachtvergunningen, op aanvraag door de burgemeester, verstrekt door de commissaris van de koning. Voor het houden van een drijfjacht moest een aparte vergunning worden aangevraagd.
In 1878 werd in Deurne een jachtvergunning aangevraagd voor mr. F.W. van den Dungen (tevens voor drijfjacht), H.A. van de Mortel, pastoor Brox en notaris Van Riet. Bij de indiening van de aanvraag in genoemd jaar merkte de burgemeester op dat de aanvragers geen broodjagers waren en dat zij in hun persoon de nodige waarborg tegen misbruik leverden. Tevens schreef hij dat het schadelijk gedierte mag wel worden beschouwd zoo menigvuldig aanwezig te zijn, dat het verleenen der gevraagde vergunningen in het belang van den landbouw wenschelijk moet worden geacht.[13]
Door de nieuwe Jachtwet van 1923 werd de jacht in juni 1924 door de gemeente Deurne verpacht, voor zover het de gemeentegronden betrof, ongeveer 4.800 hectare in zes delen. De verpachting liep nu via de secretarie, niet meer via de notaris.[14]
In de late 20e eeuw maakte de jacht een verandering door richting wildbeheer, met wildbeheerseenheden.
Bronnen, noten en/of referenties
|