Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis
Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand.

Abdij van Echternach

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Sint-Willibrordusbasiliek van de abdij van Echternach
Interieur van de basiliek

De Abdij van Echternach in de Luxemburgse plaats Echternach werd in 698 door Willibrord gesticht op grond van de Pepijnen. Het was het eerste Angelsaksische klooster in continentaal Europa. Willibrord is er ook gestorven en begraven.

De eerste bloeiperiode was van 698 tot 847 onder de Karolingen. In 751 en 768 werd de immuniteit verworven, wat de basis was voor de vorming van een abdij-vorstendom binnen het Heilige Roomse Rijk. Sinds 973 behoorde de voogdij aan de graven van Luxemburg.

De tweede bloeiperiode begon in 971 toen de monniken mochten terugkeren. Tijdens de middeleeuwen was de abdij een belangrijk centrum van cultuur. In de crypte van de basiliek ligt het graf van Willibrord. De abdij werd in 1944 bij een bombardement grotendeels verwoest, maar werd nadien herbouwd.

In 1379 verkreeg de abt de Regalien. In 1478 greep de hertog van Bourgondië als hertog van Luxemburg in bij de keuze van een nieuwe abt. Na dood van abt Robert van Monreal in 1539 brak een successiestrijd uit: de monniken en de door hun gekozen abt vluchtten voor de Bourgondische abt Godefrid van Aspremont; de gekozen abt handhaafde zich in exclaves die binnen het keurvorstendom Trier lagen. In 1548 verloor de abdij zijn Reichsstandschaft en werd hij losgemaakt van de Nederrijns-Westfaalse Kreits. Voortaan maakte de abdij als deel van het hertogdom Luxemburg deel uit van de Bourgondische Kreits.

Tot 1775 werd de abt nog beleend door de keizer met de regalia. Hij was Luxemburgs onderdaan, maar Reichsunmittelbar leenman. Na de inlijving van het hertogdom Luxemburg bij de Franse republiek in 1797 werd de abdij opgeheven.

Deurne heeft een historische band met de abdij van Echternach[bewerken | brontekst bewerken]

Eeuwenlang had de abdij van Echternach bezittingen en rechten in het huidige Noord-Brabant. Waarschijnlijk was dit het gevolg van schenkingen die later aan de abdij vervielen. Voor wat betreft Vlierden en Deurne is van belang de schenkingsoorkonde uit 721 waarbij Herelaef bezittingen schonk aan de kort daarvoor in Bakel gebouwde kerk, waarover Willibrordus het gezag had.

Van de administratie van de abdijgoederen van vóór 1648 is niet veel bewaard gebleven. Naast een aantal oorkonden, die begin 20e eeuw door Wampach gebundeld zijn in zijn Urkunden- und Quellenbuch, zijn nog bewaard gebleven:

  • Vijf leenboeken uit 1550, 1595, 1661, 1698 en circa 1798.[1]
  • Drie cijnsboeken uit 1734 en 1799

Tot aan de vrede van Munster in 1648 was het benoemingsrecht van de pastoor van Deurne in handen van de abt van Echternach. Gerard Jacobs was de laatste Deurnese pastoor die door Echternach werd benoemd.

Maar ook na 1648 bleven de Deurnese boeren iets merken van de oude band met Echternach. Enerzijds omdat op veel stukken landbouwgrond jaarlijkse cijnsverplichtingen aan Echternach golden en anderzijds omdat de tienden die hier op de oogst geheven werden in Bakel, Milheeze, Deurne, Liessel, Vlierden en Gemert meest Echternachse lenen waren. Daarom werd de abt van Echternach ook aangesproken toen er betaald moest worden na de torenbrand van 1737, waarbij de grote tiendklok verloren ging.

De abt van Echternach mocht zijn onderdanen in zijn Deurnese domein wel besturen en straffen, maar lijf- en doodstraffen mocht hij als man van de kerk niet toepassen. Daarvoor was een wereldlijke machthebber aangesteld, de voogd. Ter plaatse groeide de rijkste boer gewoonlijk uit tot meier, vertegenwoordiger van de abt. In Deurne ontwikkelden zich hieruit de adellijke heren van Deurne.


Referenties
  1. De twee eerstgenoemde leenboeken waren in particulier bezit en werden rond 1980 teruggevonden