Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand. |
Protestantse begraafplaats aan de Helmondseweg
De protestantse begraafplaats aan de Helmondseweg is een gemeentelijk monument.
Kerknaasting[bewerken | brontekst bewerken]
Toen de katholieken van Deurne in 1799 de grote kerk weer in handen kregen werd ook een regeling getroffen met betrekking tot de begraafplaats. Het kerkhof zou blijven dienen tot een begraafplaats "voor alle lijken zonder onderscheid" en dus bleven ook de protestanten er hun doden begraven.
Er zal waarschijnlijk wél een apart gedeelte van het kerkhof geweest zijn dat was bestemd voor de protestanten. In eerste instantie was men bij de naasting van de kerk "vergeten" om een taxatie van de waarde van het kerkhof te doen. Kort voordat op 25 november 1799 de kerk definitief en officieel overging in handen van de katholieken werd die omissie alsnog goedgemaakt. Men kwam op een waarde van 367 gulden.
Uit het taxatierapport leren we de inrichting van het kerkhof summier kennen, er is namelijk sprake van "opstaande bomen en omgelegen muren". Samen met de ruim 10.800 gulden die het kerkgebouw met de inventaris en inkomsten waard was, betekende dit dat er per protestant, in totaal waren dat er 52 in Deurne, 4 gulden en 15 stuivers moest worden betaald.
Erg respectvol ging men in het begin van de 19de eeuw niet om met de laatste rustplaats der overledenen; het kerkhof werd door het kerkbestuur voor enkele guldens per jaar aan particulieren verhuurd, waarschijnlijk om er vee op laten grazen. Geen wonder dat er regelmatig menselijke beenderen aan de oppervlakte kwamen en in de kerkrekeningen kan men dan ook vermeldingen aantreffen als: "Aan Geef Haazen voor doodsbeender raapen 3 stuijvers".
Grafschennis?[bewerken | brontekst bewerken]
In de akte van naasting was nog wel een aparte bepaling opgenomen met betrekking tot eventuele rechten die protestanten zouden kunnen doen gelden op grafkelders of aangekochte begraafplaatsen in de kerk. Deze bleven ze namelijk behouden zolang er niet een "generale wet" was die dit nader zou regelen. In De Sint Willibrorduskerk belicht wordt de volgende omschrijving gegeven van de handelwijze van de katholieken na de overdracht van de kerk:
- Op 25 november 1801 werd de eerste mis in de herkregen kerk opgedragen. Het houten schot was afgebroken en het schip opnieuw gewit. Er was een nieuw plafond aangebracht en nadat alle grafzerken waren verwijderd een houten vloer gelegd. Hierbij was het echter helemaal uit de hand gelopen en niet alleen in Deurne.
Hier en in Woensel en Oerle had men na de teruggave de in de kerk aanwezige graven geruimd, waarbij de lichamen van - soms pas begraven - protestanten op het kerkhof met houten blokken werden vermorzeld, in enkele gevallen in aanwezigheid van priesters, met de ene hand de neus dichtknijpend en in de andere hand een fles jenever, zo blijkt uit de processen-verbaal. Het kerkgebouw zou door de aanwezigheid van deze "ketterse" lijken zijn ontheiligd en kon alleen op deze barbaarse manier gereinigd worden, zo dacht men. Van de planken van de lijkkisten had men varkenskotten gemaakt. Het werd een groot schandaal.
De vicaris van het vroegere bisdom kon weinig anders doen dan zijn leedwezen betuigen en zijn verontschuldiging aanbieden voor het wangedrag van sommige priesters, waarbij hij o.a. verklaarde: "...Het is waar dat er eenigen zijn, die hier zeer sterk zich mede bemoeid hebben, als bij voorbeeld die van Deurne, Best, Woensel en Tongelre."
Het is niet de fraaiste bladzijde uit de geschiedenis van de Deurnese Willibrorduskerk. Pas toen de protestanten ook weer een eigen kerkgebouw hadden gekregen en de scherpte van de herinneringen wat was weggesleten keerde de rust weer.
De auteur geeft hier een slordige weergave met een foutieve eigen interpretatie van wat Gerard Rooijakkers hierover in 'Rituele Repertoires' zegt. Rooijakkers baseerde zich op zijn beurt op enkele archiefbronnen en het anoniem uitgegeven Reize door de Majorij van dominee Stefan Hanewinckel. In de Reize beschrijft Hanewinckel de grove toestanden die in Woensel en vooral Oerle, maar waarschijnlijk niet in Deurne, plaatsvonden.
In de door Rooijakkers hiertoe geraadpleegde bronnen is, behalve het geciteerde van de vicaris, geen woord te vinden over wangedrag van katholieke Deurnenaren. Waaruit zou dan wel de "sterke bemoeiing" van pastoor Swinkels bestaan hebben? Wellicht uit het wederrechtelijk afsluiten van de recentelijk heropende grafkelder in het hoofdaltaar waar de familie De Smeth, als heren van Deurne, grafrechten konden doen gelden? Of de ingebruikname van de kerk vóórdat duidelijk was of de protestanten er nog grafrechten hadden en vóórdat de vicaris daartoe toestemming had verleend?
Raadhuis[bewerken | brontekst bewerken]
Kerk en kerhof waren nog maar nauwelijks in katholieke handen of het kerkhof zou weer aanleiding zijn tot een fikse dorpsruzie. Wat was het geval? Men had serieuze plannen om een nieuw raadhuis te bouwen. De meeste geëigende plaats daarvoor was daar waar vroeger het zogenaamde gebodenhuisje stond: op de markt pal naast de kerk. Maar omdat het te bouwen raadhuis 'n stuk groter zou worden dan het af te breken gebodenhuisje had men een stukje van het kerkhof nodig. Het gemeentebestuur had in 1799 bij de overdracht van de kerk succesvol onderhandeld met een drietal gecommitteerde gevolmachtigden van het rooms katholiek kerkgenootschap en meende ook nu een deal met hen te kunnen sluiten. Snel was het contract getekend waarin 3 roeden (circa 100 m2) van het kerkhof in handen van de gemeente kwam, maar pastoor en kerkmeesters protesteerden hevig. De overdracht zou alleen kunnen plaatsvinden met hún goedkeuring én die van de vicaris-generaal. De ruzie, die uiteindelijk na goed overleg tussen pastoor en gemeentebestuur werd opgelost, zorgde wel voor een aanzienlijke vertraging van de bouw.
Doodgraver[bewerken | brontekst bewerken]
Nadat de kerk in 1799 was overgegaan in katholieke handen ging koster/schoolmeester Pieter Wijnants waarschijnlijk flink in inkomsten achteruit. Was het altijd gebruik en plicht geweest om het overlijden bij hem aan te geven, waarna hij tegen betaling de klokken luidde en wellicht ook de teraardebestelling regelde, veel katholieken vonden het na 1799 niet meer nodig om deze protestantse schoolmeester bij de uitvaart te betrekken. In 1803 werd men in Deurne door het departementaal bestuur stevig op de vingers getikt. Men hoefde Wijnants weliswaar niet meer bij de uitvaart zelf te betrekken, maar men mocht de overledene niet begraven vóórdat men daarvan bij de schoolmeester aangifte had betaald én … hetzelfde bedrag had betaald dat men altijd had moeten betalen.
Vanaf 1 januari 1806 moest er een officiële doodgraver worden aangesteld die nauwkeurig aantekening moest houden van de leeftijd, de woonplaats, de huwelijkse staat en het aantal kinderen van de overledene. In Deurne bleef dat de schoolmeester Pieter Wijnants doen. Het was in de 17de en 18de eeuw overigens steeds de schoolmeester geweest die nauw betrokken was bij het begraven van de lijken, hij luidde de klokken en zorgde ervoor dat het graf gedolven werd. In de 19de eeuw zien we ook wel de veldwachter in functie als doodgraver, onder anderen in Vlierden (1853).
Illegaal begraven[bewerken | brontekst bewerken]
Er hebben zich een tweetal incidenten voorgedaan waarbij een illegaal begraven kinderlijkje werd aangetroffen op het kerkhof van de gereformeerde gemeente. Allereerst gebeurde dat in 1813; over deze zaak zijn we slechts heel summier geïnformeerd.
Het tweede geval deed zich voor in 1853. Dat geval is beter gedocumenteerd. Op 16 september van dat jaar werd door de weduwe Groenemans een merkwaardige vondst gedaan op den kerkhof bij de gereformeerde kerk, waar nimmer lijken begraven worden. Het gaat hier dus om het kerkhof aan de Helmondseweg dat toen nog niet als begraafplaats in gebruik was. Zij vond er een papieren doos waarin zich een babylijkje bevond dat in vergevorderde staat van ontbinding was. Het lijkje, een meisje, was in een doek gewikkeld en had een hemdje aan en mutsje op. Al snel vermoedde men dat het om het levenloos geboren kind ging dat de vrouw van Johan Hendrik Wesseling op 10 augustus gebaard had. Toen deze Wesseling, veeschatter van beroep, door de burgemeester hierover aan de tand werd gevoeld vertelde hij dat 't begraven van 't kind destijds had overgelaten aan zijn buurman Hendrik Welten. Laatstgenoemde verklaarde dat hij inderdaad het kindje aldaar begraven had, in de meening dat dit onverschillig was, waar hij dit begraafde. De burgemeester gaf opdracht om het kind te herbegraven op het daarvoor bestemde kerkhof bij de grote kerk en meldde de zaak bij de Astense kantonrechter. Gelukkig had dit voorval geen verdere gevolgen voor de direct betrokkenen.
Begraafplaats 1828[bewerken | brontekst bewerken]
In 1828 werd besloten een perceel grond aan te kopen voor de inrichting van een nieuwe begraafplaats. Dat was ook nodig want per 1 januari 1829 was het verboden om in plaatsen van meer dan duizend inwoners een begraafplaats te hebben binnen 35 tot 40 meter van de bebouwde kom, en daaraan voldeed de openbare begraafplaats niet. Het zuidelijk gedeelte van de bestaande begraafplaats voldeed niet aan die eis, maar door een aangrenzend noordelijk perceel te verwerven kon men de begraafplaats volgens de normen aanleggen. Het jaar daarop werd de uitbreiding ook ommuurd, waartoe 6 monden (een mond is 180.000 stenen) steen nodig was.
Uitbreiding 1837[bewerken | brontekst bewerken]
In 1837 werden tot vergroting van de burgerlijke begraafplaats door de gemeente opnieuw twee stukken grond aangekocht, noordelijk van de bestaande kerkhof gelegen. Johannes en Catharina Kox verkochten circa 5 roeden.
Ook in zijn halfjaarlijkse visitatierapport van mei 1837 meldde de districtscommissaris dat het kerkhof vergroot diende te worden; behalve dat het gewag maakte van de aankoop van voornoemde percelen schreef hij ook dat er enkele huizen moesten verdwijnen voor de uitbreiding. Het gaat hier gaat om de bebouwing tegen de kerkhofmuur aan de kant van de Kerkstraat. In zijn volgende rapport betreffende de staat der begraafplaatsen kon de commissaris tevreden melden "goed, in den akker geruim genoeg".
Uit een opgave van 1856 krijgen we een nauwkeurige indruk over de afmetingen van de begraafplaats. De burgerlijke begraafplaats bedroeg ruim 1550 m2 en de kerkelijke was ruim 4000 m2.
Drie kerkhoven, twee begraafplaatsen[bewerken | brontekst bewerken]
In 1858 werd, naar aanleiding van de hierna te behandelen grafschennis, het volgende gemeld: Er zijn te Deurne drie kerkhoven, nl. van de gemeente, van de R.C.-kerk en van de Ned. Herv. gemeente. Op de laatste begraafplaats worden geen lijken begraven, de protestanten worden op de gemeentelijke begraafplaats begraven. Het is gissen naar de reden waarom de protestanten nog steeds geen gebruik maakten van de beschikbare ruimte rondom hun eigen kerk. Was het omdat men de traditionele begraafplaats in stand wilde houden? Gaf men vanwege de ommuring van de gemeentelijke begraafplaats hieraan de voorkeur? De gebeurtenissen die hierna beschreven worden waren in ieder geval aanleiding voor de protestanten om aktie te ondernemen tot de stichting van een eigen, de huidige, begraafplaats.
Een schandeleus kerkhof[bewerken | brontekst bewerken]
Wat was er in rond 1858 aan de hand? De pastoor was erin geslaagd om de zusters Franciscanessen uit Veghel naar Deurne te halen en was al snel volop bezig met de uitvoering van zijn plan tot het bouwen van een Liefdehuis. Men wilde tot een grondruil komen tussen het gemeentebestuur en het kerkbestuur van hun resp. begraafplaatsen, waardoor het kerkhof fraayer en meer vierkant in muren kan gebragt worden en waarbij de protestanten eene veel betere begraafplaats verkrijgen. Nu was men, in afwachting van een landmeter die het zaakje netjes in kaart zou brengen voor de definitieve regeling, alvast aan het graven en egaliseren gegaan. De plaats waar het Liefdehuis moest komen diende te worden opgehoogd en men vond dat het benodigde zand wel van het kerkhof gehaald kon worden. Zelfs van boven de rustplaatsen der overledenen werd het zand weggenomen en waar men halfvergane kisten en botresten tegenkwam werden die in een kuil gegooid. Zelfs onder het toeziend en goedkeurend oog van burgemeester Hendrik van Baar werd het graf van zijn enkele jaren daarvoor overleden zuster geschonden.
Het was op en rond de begraafplaats een grote bende en met name de protestanten, bij monde van oud-schoolmeester Jan Marten Peereboom, ergerden zich hieraan mateloos. Veel protestanten telde Deurne niet en men hoefde niet vaak gebruik te maken van de begraafplaats, de laatste begrafenis had in 1849 plaatsgevonden, maar in 1858 moesten weer twee protestanten begraven worden. Snel had men de grootste rotzooi opgeruimd en de begraafplaats met pallisaden en latwerk enigszins omheind. Na afloop van de begrafenis van Huiberdina van Poppel, de vrouw van Jan van Uijthoven, (overleden 3 juli 1859) passeerden de uitvaartgangers herberg de Zwaan, waar toevallig op dat moment burgemeester Van Baar stond te praten met Jan van de Griendt. Een van hen, Jan Marten Peereboom, kon niet nalaten om de burgemeester toe te voegen: "Wat heb je een schandeleus kerkhof", waarop deze antwoordde: "Dit zal wel beter komen, maar wij moeten eerst de goedkeuring van de Koning hebben en dan komt het behoorlijk". Maar voor de protestanten was de maat vol en men deed beklag bij de officier van justitie.
Over de situatie rond het kerkhof zegt de in 1860 aangetreden pastoor Verhoeven in zijn parochie-memoriaal:
- Het kerkhof lag aan den noordkant geheel open, doch kalk en steenen waren gedeellijk aangeschaft om het zelve met een muur in te sluiten, wat, volgens overeenkomst,door kerk- en gemeentebestuur ten gemeene kosten zou bewerkstelligd worden; om de aftreding van den heer burgemeester was de zaak uitgesteld. Op het kerkhof, welk in eigendom aan de RK gemeente toebehoort, is een afzonderlijke plaats voor protestanten, doch zonder afscheiding, die plaats, zoo ik gehoord heb, was vroeger aan de noordzijde omtrent tegenover den tweeden of oostelijken voorvleugel van het Liefdehuis, thans meer oostwaarts langsdezelfde noordzijde.
Het gemeentebestuur heeft een strook gronds aangekocht van Jan van den Heuvel in [niet ingevuld] en bij het kerkhof gevoegd, tot begraafplaats der protestanten, welke van toen af begonnen hebben daar hunne lijken te graven.
Om het kerkhof en ook den grond van het Liefdehuis zooveel mogelijk vierkant te maken heeft de weleerw. pastoor J. de Louw voor aan de straat, langs het Liefdehuis, een schuinsche strook gronds van deszelfs eigendom afgenomen en bij het kerkhof gevoegd, integendeel achter dien dezelfde noordzijde, van den door het gemeentebestuur aangekochten grond, omtrent evenveel, toegevoegd aan den eigendom van het liefdehuis. Dit gedeelte is uitgelaagd en over die uitlaging is die groote kwestie ontstaan tusschen de protestanten en den weleerw. heer pastoor in 1854, doch bij gerechtelijk onderzoek is het gebleken dat zijn weleerw. tegen de wet niets misdaan had.
Eigen begraafplaats 1858-1863[bewerken | brontekst bewerken]
Op 12 november 1858 kwam de hervormde kerkeraad in vergadering bijeen en het belangrijkse agendapunt was het komen tot een eigen begraafplaats rond de eigen kerk, zodat men in het vervolg niet meer afhankelijk was van de gemeente. Er werd besloten om bij B en W het volgende verzoek in te dienen :
- Kerkvoogd en notabelen der Hervormde Gemeente te Deurne nemen de vrijheid aan Ued.Achtb. hun verlangen te kennen te geven, om het terrein, gelegen rondom de Hervormde Kerk te Deurne, en toebehoorende aan de genoemde kerk, te mogen inrigten en gebruiken tot eene bijzondere begraafplaats, op welke zij de vrijheid zullen hebben, de lijken van diegenen, wier nagelatene betrekkingen dit mogen begeeren, ter aarde te bestellen. Vertrouwende dat tegen de voldoening aan dit verlangen bij Ued.Achtb. geene bedenkingen zullen bestaan, wenden zij zich bij dezen tot UEd.Achtb. met het verzoek om hun de hiertoe vereischte autorisatie te willen verleenen.
Deurne den 12 Nov. 1858
Uit naam van het Collegie voornoemd, De Kerkvoogd (get.) C.L. van Riet, De Predikant (get.) Troost.
Het is niet bekend hoe het gemeentebestuur precies reageerde, de ambtperiode van burgemeester Van Baar blinkt niet uit vanwege zorgvuldige gemeente-administratie. Het zou in ieder geval nog een hele tijd duren vóórdat de protestanten hun eerste dode op het nieuwe, huidige kerkhof konden begraven. Pas op 28 december 1863, dus vijf jaar ná de aanvrage, vond er de eerste begrafenis plaats. Het was de daags voor kerstmis op 85-jarige leeftijd overleden Johan Karel Willaert die er als eerste ter aarde werd besteld. Hij was pas enkele jaren daarvoor in Deurne komen wonen. Hij woonde in de Wiemel in bij zijn dochter en schoonzoon, een rijksambtenaar. De begraafplaats bij de grote kerk was echter al veel eerder "vrijgemaakt" van protestantse overledenen. Pastoor Verhoeven maakte in zijn memoriaal de volgende aantekening:
- "Den 2 nov. 1861 is ons kerkhof, als zijnde nu geheel vrij gemaakt, plegtig gereconsilieerd, door Joannes Verhoeven, pastoor, Wilhelmus Josephus de Vocht en G.H. Mathijsen, kapellanen, met volmagt van z.d.h. mons. J. Zwijzen."
Blijkbaar zijn er in de kleine protestantse Deurnese gemeenschap tussen november 1861 en december 1863 geen overlijdens geweest.
Kerkhofmuur[bewerken | brontekst bewerken]
In het archief van kerkvoogdij der hervormde gemeente bevindt zich een tekening van de kerkhofmuur met het baarhuisje. Daaruit blijkt dat aanvankelijk slechts de voorzijde en linkerzijkant van het linker gedeelte van het perceel aan de Helmondseweg ommuurd was. De ommuring heeft waarschijnlijk vlak na 1865 plaatsgevonden, want in dat jaar stelde het gemeentebestuur daartoe een subsidie beschikbaar van f 221,11. Waarschijnlijk is de ommuring gemetseld door de Deurnese bouwbedrijf Lutters , op de tekening staat althans met potlood de naam "Lutters" vermeld.
In 2013 namen leden van heemkundekring in het kader van de landelijke actie NL Doet het initiatief om de muur op te knappen zodat de rolcontainers van een nabijgelegen winkel aan het zicht onttrokken werden.
Reglement[bewerken | brontekst bewerken]
In oktober 1881 werd door de kerkvoogd Elsingh en de notabelen A. Carlier en A. van Heijst een begraafreglement samengesteld. Op dat moment is sprake van een ommuurd terrein. We geven de belangrijkste bepalingen bepalingen die in het reglement zijn opgenomen:
- Ieder lid van de gemeente kan aanspraak maken op een kosteloos graf van ongeveer 1 bij 2 meter. De graven worden dan regelmatig naast elkaar aangelegd in een volgorde die door het kerkbestuur wordt bepaald.
- Het is ook mogelijk om, tegen betaling van 5 gulden, een graf uit te kiezen of te reserveren. Als men een graf in erfpacht wil verkrijgen dan kan dat, mits bij vooruitbetaling de volgende tarieven worden betaald:
30 jaar: 25 gulden
60 jaar: 45 gulden
90 jaar: 60 gulden - Er zal een pachtbewijs op zegel, ten koste van de pachter, worden verstrekt. Na afloop van de pacht hebben de bloedverwanten, op genoemde voorwaarden, het recht op vernieuwing van de pacht.
- De pachter heeft het recht om op de gepachte begraafplaats "een graf te laten metselen" en/of een steen of gedenkteken te plaatsen. Daarvoor moet, bij vooruitbetaling, 10 gulden betaald worden "voor elke 10 jaar dat zij ongeroerd zullen blijven". Zodra niet meer betaald wordt, worden de "grafkelders, stenen enz. het vrije eigendom van het kerkbestuur".
- De pachter is verantwoordelijk voor het onderhoud. Bij verwaarlozing kan het kerkbestuur, na schriftelijke aanmaning de grafplaats op kosten van de pachter in orde laten brengen.
- Het kerkbestuur zorgt voor het graven van 't graf en verstrekt een baar en lijkkleed, tegen betaling van 3 gulden. Voor een kind onder de 10 jaar moet 1 ½ gulden betaald worden.
Het reglement werd goedgekeurd door het Provinciaal college van toezicht op het beheer der goederen en fondsen van de Hervormde Gemeenten in Noord-Braband.
Gemeentelijke monument[bewerken | brontekst bewerken]
De protestantse begraafplaats is met de volgende omschrijving opgenomen als gemeentelijk monument:
Objectgegevens
object : Baarhuisje, ommuring en diverse graven op kerkhof N.H. kerk
oorspronkelijk gebruik: baarhuisje, ommuring en diverse graven op kerkhof N.H. kerk
huidige bestemming: baarhuisje, ommuring en diverse graven op kerkhof N.H. kerk
straatnaam: Helmondseweg (bij nr. 5)
postcode: 5751 GA Deurne
monumentnr.: 14
datering: ca. 1815
Kadastrale aanduiding: gemeente Deurne; sectie K; nummer 00284
datum onttrekking gegevens: 10-9-1996
Eigendomsregistratie; soort recht: eigenaar; gerechtigde: Kerkvoogdij/Beheersraad v.d. Samen op Weg Gemeente Helmondseweg 10 5750 AD Deurne
Gegevens selectieproject
MIP nr.: 10g06
datum inventarisatie: oktober 1994
naam inventarisator: L.W. de Jonge
cluster: 1
puntentotaal: 50
foto rol nr.: 1.20; 1.21
Blad: 02
object: Baarhuisje, ommuring en diverse graven op kerkhof N.H. kerk
straatnaam: Helmondseweg (bij nr. 5)
Redengevende omschrijving
Begraafplaats, baarhuisje, ommuring en graven (vanaf ca. 1815) van cultuurhistorisch belang voor Deurne. De bescherming geldt slechts voor de graven van voor 1945.
Objectbeschrijving
- Planologisch-landschappelijke aanleg: Ongeschonden erfindeling. Waardevolle erfbeplanting. Relatie met omgeving is ongeschonden. Begraafplaats naast de kerk al dan niet voorzien van smeedijzeren hekwerk cq. heesterbeplanting. Treurbeuk (ca. 80 cm. doorsnede) en een esdoorn (ca. 75 cm. doorsnede).
- Sociaal- en cultuurhistorische beschrijving: De graven weerspiegelen de geschiedenis van de N.H. Gemeente in Deurne. Enkele oude graven: hardstenen zerken van Van Riet (1868/1880) en Zeevaarders (1887) en de graven van Peereboom (1875), Reddingius (1875), Hohe (1919) en Van de Wolf (1923). Opmerkelijk voor een protestantse begraafplaats is het graf van de joodse jongen Erwin Michael Joseph. Deze werd enkele dagen voor hij zeventien zou worden op 23 september 1942 in het bos in de buurt van de spoorlijn van Helmond naar Deurne vermoord en aldaar in een kuil begraven. Daar zou hij blijven liggen tot 23 juni 1945. Op die dag werd de moordenaar, een Utrechtse mensensmokkelaar, gearresteerd en gedwongen het graf aan te wijzen. Geconstateerd werd 'dat de jongen is overleden tengevolge van zwaar schedelletsel, hetwelk zeer wel kan worden toegebracht door een slag van een ijzeren hamer.' Het lijk van de jongen werd herbegraven in een hoekje van de Hervormde Gemeente. Door een journalist is de gehele historie onderzocht en op schrift gesteld. Dit heeft ertoe geleid dat het graf nu valt onder de officiele status van een Joods kerkhof. Het graf werd in 1993 van een nieuwe steen voorzien en ingericht volgens de richtlijnen van het Nederlands-Israelitisch kerkgenootschap te Amsterdam.
- Architectuur- en kunsthistorische beschrijving: Ongeschonden bouwmassa. Het baarhuisje is oostelijk gelegen t.o.v. de kerk, de begraafplaats ligt ten westen van het rijksmonument.
- Materialisering: Baarhuisje in handvorm baksteen en zadeldak met oud-Hollandse pannen. Topgeveltjes met hardstenen afdeklijsten. Opgeklampte voordeur met haifrond, spaakvormig ingedeeld bovenlicht. In handvorm baksteen gemetselde muur, met schuine rollaag (ezelsrug), om kerk en begraafplaats als erfscheiding. Pijlers met hardstenen dekplaten. Ongeschonden detaillering.
Bronnen, noten en/of referenties
|