Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis
Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand.

Heerlijkheid Vlierden

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De heerlijkheid Vlierden werd daags na de feestdag van Sint Mathijs in 1325 door de hertog van Brabant te leen gegeven aan de schout van Peelland.

Vlierden[bewerken | brontekst bewerken]

De vroegste vermelding van de naam Vlierden is in het latijn als Fleodrodum in de de schenkingsoorkonde uit 721, waarin Herelaef een aantal horige boeren en hun bezittingen schonk aan de kort daarvoor opgerichte kerk van Bakel. Hoe en wanneer het dorp Vlierden later geheel of gedeeltelijk in het bezit is gekomen van de abdij van Echternach is niet bekend. Het Cartularium Bertels, dat zich in het Nationaal Archief van Luxemburg bevindt en eind zestiende eeuw werd samengesteld door de toenmalige abt Jean Bertels van de abdij van Echternach, geeft een opsomming van de toenmalige bezittingen van Echternach. Opvallend is dat daarin Deurne niet genoemd wordt maar wel Bakel (Bakle). Onder die plaats staat de volgende tekst:[1]

Bakle in Taxandria datui monasterio a quodam vico tenuto Herelaeff cum omni jure Item fuit filius Badagari Item dedit locum vocatum Fleodradum Bakel in Taxandria - welk klein dorp met alle rechten door Herelaef is geschonken aan het klooster. Hij was de zoon van Badagar. Hij schonk ook de plaats genaamd Vlierden.

Blijkens deze tekst werden Bakel en Vlierden door Herelaef rechtstreeks aan het klooster geschonken. Blijkbaar heeft er onafhankelijk van de bekende schenking van hem in 721 aan de kerk van Bakel op enig ander tijdstip ook een rechtstreekse schenking door hem aan het klooster plaatsgevonden.

Belening[bewerken | brontekst bewerken]

Van ouds was Vlierden een zogenaamde heerlijkheid. De rechtsmacht, die aanvankelijk bij de abt van Echternach en de hertog van Brabant berustte, werd door laatstgenoemde in de 14de eeuw op veel plaatsen tegen forse betalingen te leen gegeven aan lagere heren die daarmee hun erfelijke heerlijke rechten verwierven. Men maakte onderscheid tussen hoge, middelbare en lage heerlijkheden, waarbij de heer van een hoge heerlijkheid ondermeer het recht had om vonnis te wijzen bij ernstige criminele vergrijpen zoals moord en doodslag. In de lage heerlijkheid mocht de heer slechts rechtspreken in civielrechtelijke en kleine criminele zaken. De heer, dat is degene die de heerlijkheid te leen hield van de hertog, zag zijn heerlijke rechten dikwijls slechts als goede belegging en bron van inkomsten. Hij woonde soms ver verwijderd van zijn grondgebied en liet de supervisie over de dagelijkse gang van zaken in zijn heerlijkheid over aan een drost of drossaard. Ook bezat de heer een aantal heerlijke rechten.

Aanvankelijk gaf de hertog van Brabant de heerlijkheid Vlierden met de daaraan verbonden rechten en verplichtingen, samen met die van andere plaatsen, uit aan de schout van Peelland. Dit gebeurde daags na de feestdag van Sint Mathijs in het jaar 1325. In latere uitgiftebrieven, o.a. die van 8 augustus 1468, is sprake van een zelfstandige heerlijkheid Vlierden.

De heren van Vlierden bezaten zowel de hoge als de lage heerlijkheid. In de praktijk stelden zij als hun plaatsvervanger een schout of drost aan. De heer benoemde uit de Vlierdense ingezetenen zeven schepenen, wettige mannen van goede naam en faam, die verantwoordelijk waren voor het dorpsbestuur.

Ten hoofde gaan[bewerken | brontekst bewerken]

Was men het niet eens met een gerechtelijke uitspraak van de Vlierdense schepenen dan kon men in beroep gaan bij de Helmondse schepenbank. Men duidde dit aan als "ter hoofde" of "ten hove" gaan. Terwijl men in Vlierden voor de inname van Den Bosch in 1629 ter hoofde ging te Helmond moesten de Deurnenaren naar St.Oedenrode als ze in beroep wilden gaan.

Vorster[bewerken | brontekst bewerken]

Voor het houden van toezicht op zijn jachtgronden, het handhaven van de rechtsorde in het algemeen en het uitoefenen van de dagelijkse werkzaamheden benoemde de heer een vorster; iemand die qua functie zo'n beetje het midden hield tussen wat we nu kennen als de gemeentebode, de deurwaarder en de politieagent. In Vlierden werd de vorster door de heer zelf benoemd en beëdigd. Voor het houden van toezicht op zijn jachtgebied benoemde de heer ook dikwijls een aparte opziener.

Secretarie en cijnsboek[bewerken | brontekst bewerken]

Aan de heerlijkheid waren tevens de secretarie en een cijnsboek van 104 teksten verbonden dat ook nog voor wat inkomsten voor de heer zorgde. Deze heer hield zijn heerlijkheid te leen van de hoge overheid en de rechten gingen over van vader op zoon. Het cijnsboek en het secretarisambt dienden wel als apart leen verheven te worden hetgeen de Vlierdense heren in de 18de eeuw nogal eens nalieten. Ze beschouwden de heerlijkheid, de secretarie en het cijnsboek zodanig met elkaar verweven dat zij het niet nodig vonden om voor de twee laatstgenoemde zaken apart leenhulde te doen. Vanuit Den Haag, waar men de eraan verbonden penningen node miste, werd de Vlierdense heer echter op de vingers getikt en kon deze alsnog in 1755 de verplichtingen nakomen die zijn voorgangers vanaf 1703 hadden nagelaten.

Rechten[bewerken | brontekst bewerken]

Naast het jacht- en visrecht en het recht om schepenen aan te stellen en te ontslaan bezat de heer van Vlierden ook het recht van houtschat. Hij verpachtte in de 18de eeuw herhaaldelijk dit recht, telkens voor een periode van vier jaar. De houtschat was een belasting die betaald moest worden op hout dat gekapt werd. Ook bezat de heer het molendwangrecht. Tenslotte had de Vlierdense heer ook het recht om ter plaatse een ijkmeester te benoemen.

Zie ook de overzichten van:

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Transcriptie en vertaling door Ton Spamer.