Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Steenbelasting
De steenbelasting was een verplichte betaling aan de kerk van Deurne door de Deurnese steen-, plavuis- en pottenbakkers.
Ontstaan
Over de herkomst van het recht van de kerk van Deurne tot het innen van belasting op het bakken van stenen en potten tasten we in het duister. Zeker is dat al voor 1616 de kerk rechten kon doen gelden.
Het incident van 1616
In 1616 werd de zoon van Aert Thijssen van Ebben op de hei tussen Deurne en Helmond betrapt met een paard en kar, geladen met stenen, die hij richting Helmond vervoerde. In de rechtzaak, die daarop gevoerd werd, is sprake van overtreding van de keuren en breuken die jaarlijks op Sint Geertrudadag op Ter Beke werden voorgelezen. We beschikken weliswaar in deze periode niet over de rechtsregels die toen golden, maar in het processtuk is sprake van "keuren ende breucken bij den heer, den pastoer ende dije wet daertegens geordeneert".
Uit het processtuk blijkt dat men in Deurne weliswaar gerechtigd was om stenen te bakken, maar niet om die dan ook zonder toestemming buitendorps te verkopen. Men mocht alleen voor eigen behoefte bakken. Verderop in het processtuk werd nog vermeld dat de heer van Deurne zich in deze zaak ook diende te verstaan met de pastoor. Hieruit blijkt dat de kerk, bij monde van de pastoor, toen al rechten kon doen gelden bij het steenbakken.
Hoogte van de belasting
Het zou kunnen zijn dat genoemd incident heeft geleid tot de Deurnese rechtsregel dat voortaan onbeperkt stenen mochten worden gebakken, op voorwaarde dat voor ieder mond stenen (18000 stuks) twee gulden belasting moest worden betaald aan de kerk. Bij overtreding van deze regel moest men twee gulden boete betalen aan zowel de kerk als de heer en bovendien werden dan alle gebakken stenen verbeurd verklaard.
Betalingsproblemen
Toen in Deurne eind 19e eeuw het bakken van stenen een echt industrieel karakter kreeg, waren de fabrikanten niet zonder meer bereid om deze kerkbelasting te betalen. Het leidde tot menig conflict tussen hen en de pastoor van Deurne. Zelfs moest er een brief naar de paus aan te pas komen. Op 22 december 1910 kon de pastoor-deken Bots in een brief aan de Steenfabriek Willems-de Koning melden dat de paus hem gemachtigd had om namens de kerk een "voor uwe firma zeer voordeelige" schikking te treffen. Voor de achterstallige betasting tot 1 januari 1909 moest 150 gulden betaald worden en daarna moest de gebruikelijke cijns betaald worden voor het eerste miljoen jaarlijks gestookte gave stenen. De belasting moest telkens vóór 1 maart van het volgende jaar betaald zijn.
De pastoor kon niet nalaten om de brief met een onverholen dreigement te eindigen:
- ...Geve de goede God, dat wij nu toch eens eindelijk afdoening van zaken krijgen, en dat UEd. met een gerust geweten op het aanst. Kerstfeest aan de Tafel des Heeren kunt aanzitten. Want waarom zou ik het UEd. verbloemen wat UEd. reeds weet: “Indien UEd. weigert aan Uw zwaren plicht te voldoen, maakt Gij U aan doodzonde schuldig en zijt onwaardig om de H. Sacramenten te ontvangen: dat zouden evenzoovele heiligschennissen zijn.” Dit zegt ik niet alleen, maar dit zegt met de grootste beslistheid onze Hoogwaardige Bisschop Mgr. W. van de Ven in zijn hier publiek in de Kerk afgekondigd communique in 1899. Gaarne zal ik UEd. ter bespreking en afdoening der zaak op de pastorie ontvangen.
Bron
Pieter Koolen, Historische verkenningen publicaties Weekblad voor Deurne op 27-10-2005, 3-11-2005, 1-12-2005, 22-12-2005, 5-1-2006 en 26-1-2006.