Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand. |
Molendwangrecht
Het molendwangrecht was het recht van de heer om de inwoners te dwingen hun granen te laten malen op de molen binnen de heerlijkheid.
Het dwangrecht der korenmolens was in verschillende wetten en plakkaten geregeld. Zo luidde artikel 13 van 't Placaat en ordonnantie op den Opheff van den impost op het Gemael en van het Hooftgeld ten Platten Lande van Braband van 3l januari 1716 (Groot Placaatboek V, fol. 1404) dat de ingezetenen van een plaats of dorp, waar een molen was, hun granen niet elders mochten laten malen. Daarbij werd terugverwezen naar vroegere plakkaten van 1 juni 1654 en 26 januari 1657 waarin geregeld was hoe hoog de boete bij overtreding was.
Ze was in het plakkaat van 1657 (Groot Placaatboek II, fol. 2465) geregeld, dat ieder ingezetene:
- ... zijn granen op dienzelfden molen zal moeten laten malen en niet op andere molens buiten de dorpen en plaatsen, daar een molen is - op de peenen van 50 gulden telkens te verbeuren en voorts boven de peene tegen de fraudateurs in 't Placaat Generaal gestatueerd, ordonneerende allen en een iegelijk des aangaande zich hier naar te reguleeren en specialijk den hoofdschouteth van de stad en Meierij van 's-Hertogenbosch en de hoofdofficieren in andere kwartieren daarop we1 naarstelijk te letten.
Toen Reijnder de Smit het plakkaat op de molendwang in 1685 overtrad weigerde hij zijn door de drossaard opgelegde boete te betalen omdat hij meende dat het plakkaat niet van toepassing was op de heerlijkheden Deurne en Liessel. Er moest een uitspraak van de Raad van State aan te pas komen om hem in het ongelijk te stellen.
Gold het molendwangrecht ook voor gerede producten die bereid zijn uit meel dat niet in Deurne gemalen is? De volgende casus werpt hierop enig licht.
In 1739 lag Hendrik Jansen de Haart in Liessel ziek op bed en vroeg aan zijn buurman Andries van de Sande om in Helmond voor hem een met gist gebakken roggebrood te kopen. Op de terugweg van Helmond werd Van de Sande op de hei door de schutters van Deurne geverbaliseerd en zijn brood in beslag genomen omdat hij illegaal niet in Deurne gemalen granen zou hebben ingevoerd. Van de Sande liet het er niet bij zitten en wees erop dat tijdens de kermissen en marktdagen de niet-Deurnenaren volgens een zeer oud gebruik hier verschillende soorten gebak zoals mik, peperkoek, wittebrood en beschuit ter markt brengen en dat die door de ingezetenen van Deurne en Liessel worden gekocht en geconsumeerd. De drossaard van Deurne werd door dat argument in verlegenheid gebracht en vroeg om advies bij de Raad van State. Die besliste dat Van de Sande in deze zaak niet verder vervolgd hoefde te worden.[1]
Haaks op voornoemd beslissing staat het volgende besluit dat vijf jaar later werd genomen.
Op 9 april 1744 nam de Raad van State een resolutie aan, waarbij aan de inwoners van Asten en Ommel werd bevolen om hun granen uitsluitend op de Astense molen te laten malen en werd het aan de molenaar van Vlierden en alle andere molenaars en inwoners verboden om gemalen mout, meel of gebakken brood in te voeren in Asten. Dit alles op een boete van 50 gulden en inbeslagname van kar, paard of os met het mout, meel of brood, ten behoeve van de drossaard van Asten. De drossaard kon herhaaldelijk gebruik maken van dit plakkaat, onder meer op 30 mei 1748 toen hij Mathijs Muijen betrapte, die met een zak gemalen meel op zijn hoofd van Vlierden naar Asten ging, en op 4 maart 1765 toen de knecht van Jan Jansen van de Leensel drie zakken gemalen rogge en boekweit op een kar, bespannen met een os, Asten binnenreed.
Ook tussen Deurne]en Vlierden was er illegaal verkeer. Op 27 maart 1787 bekeurde de Deurnese vorster Balthasar van Schaijk namens drossaard Lodewijk Wijchgel de knecht van Johannes Jansen Lambers omdat hij op de Vlierdensedijk was aangehouden met een kar, bespannen met een paard en beladen met vier zakken meel, een vaatje olie, enige pakken tabak en pijpen.
Het molendwangrecht werd door de inwoners als knellend ervaren, zeker als er onenigheid was met de molenaar, zoals bijvoorbeeld bij het geschil over het maalloon rond 1736, dat de gemoederen in Deurne hevig bezighield.
Nog op 12 januari 1791 werd er door de hoge overheid bij de dorpsbesturen op gewezen dat de plaatselijke vorsters en schutters handhavend moesten optreden als er ingezetenen betrapt werden op het buitendorps laten malen van hun graan. Voor een uitgestrekte heerlijkheid als Deurne, met slechts één vorster en twee schutters, was handhaving nauwelijks te doen, te meer daar de Deurnese schutters daartoe van de overhoud de bevoegdheid niet hadden ontvangen. Dat was voor de drossaard aanleiding om de Staten Generaal te verzoeken hen die bevoegdheid alsnog wél te verlenen. Op 22 april 1791 werd zijn verzoek ingewilligd.[2]
Met de Franse Revolutie kwam aan veel heerlijke rechten een einde, zo ook aan het molendwangrecht.
Bronnen, noten en/of referenties
|