Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Hulten-altaar
Het Hulten-altaar, ook wel het Holteren- of Hulteren-altaar of het altaar van Sint-Antonius, Sint-Egidius en Sint-Rochus genoemd, was een van de altaren met de daaraan verbonden beneficiën in de oude parochiekerk van Deurne.
In de tijd van pastoor Roijmans (1612-1640) bevond zich bij het Hulten-altaar een beeld van Onze Lieve Vrouw.
In 1623 was sprake van de renten van het Hulteren altaar, waarbij werd aangetekend dit zijn de renten van heer Laureijns van Hulsberg van het cijnsboek Antoniuskapel.[1]
In september 1631 maakt Jenneke Corsten haar testament en vermaakte daarin aan de kerk haar kist die bij het holteren altaar stond: Item maeckt sij aen de kercke haer kiste die staet aen het holteren altaer om kerckendingen dairin te leggen. [2] Blijkbaar was het toen nog gebruikelijk dat persoonlijke eigendommen konden worden opgeborgen in het kerkgebouw.
Na de Vrede van Münster kwamen de inkomsten die verbonden waren aan het Hulten-altaar in handen van de rentmeester der geestelijke goederen. Het collatierecht, dit is het recht om iemand voor te dragen om tijdelijk deze inkomsten te genieten, bijvoorbeeld om een studie te bekostigen, bleef toen echter in handen van de landcommandeur van de balie van Aldenbiesen (de Duitse Orde).
In 1730 ging de rentmeester van de geestelijke goederen zijn administratie herinrichten en werden onder Deurne op twee plaatsen inkomsten uit het Hulten-altaar geregistreerd[3]:
- Den hulteren altaar
Beneficiant I.W. Mengersen
Drie loop. lands gelegen ontrent den Leijsepoel heeft niets mogen gelden - memorie
Een acker gen. den Lijssenpoel groot 2 loop. heeft niets mogen gelden - memorie
Den Smits ackers groot 1½ lop. heeft mede niet mogen gelden - memorie
Kortom, er werden wel goederen die schatplichtig waren maar er waren geen inkomsten.
Elders in hetzelfde register is wel sprake van nog bestaande inkomsten in 1730 en wel ter waarde van jaarlijks 35 ponden 2 schellingen en 12 groten. Bovendien stonden er nog twee ponden die jaarlijks moesten worden opgebracht door ene Jan Hendrix maar de betaalplichtige was sedert 1702 onvindbaar.[4]
Gebruikers van de studiebeurs
Na de Vrede van Münster werden de inkomsten van het Hulten-altaar, dikwijls in combinatie met die van het Sint-Catharina-altaar en de Sint-Antoniuskapel gebruikt als studiebeurs van, uiteraard protestante, studenten.
In 1738 verzocht Johan Arnold Timmermans, vader en voogd over zijn minderjarige zoon Gerard Theodoor, aan de landcommandeur om een beurs uit de inkomsten uit het Sint-Catharina-altaar en het Hulten-altaar gedurende een periode van zeven jaar. De Staten-Generaal en de Raad van State gingen daarmee akkoord en de rentmeester mocht de studiebeurs uitbetalen.[5]
In mei 1753 verzocht mr. Abraham van den Heuvel, pensionaris van de stad Maastricht, voor zijn zoon om uitbetaling van de collatie en beneficie van het Sint-Catharina-altaar en het Hulten-altaar verbonden aan de kerk van Deurne alsmede van de Veldheuvelse kapel, nadat Gerard Theodor Timmerman de vorige rechthebber was. De collatie was gedaan door Wierick Leopold vrijheer van Steinen, ridder van de Hoogduitse Orde en landcommandeur van de Balije Aldenbiesen.[6]
Zowel in 1781 als in 1788 ontving Leonard Bernard Vrijthof, de minderjarige zoon van de Maastrichtse professor medicinae Johannes Bernardus Vrijthof, telkens voor een periode van zeven jaar het beneficie van Hulteren altaar.[7] De beurs werd verleend door Caspar Anthon vrijheer van Belderbusch en landcommandeur van de balie van Aldenbiesen en Maastricht die het recht van collatie als landcommandeur bezat.
Op 25 juni 1788 verleende Franciscus Johannes Nepomucenus, vrijheer van Reischach des Hoogduitschens Ordens Ridder, als landcommandeur der balie van Aldenbiesen, een studiebeurs aan Pieter Frederick Babut du Mares, gaande uit de beneficies van het Sint-Catharina-altaar en het Hulsterenaltaar in de kerk van Deurne en de Veldheuvelse kapel. De benodigde eed van zuivering was, zoals bleekt uit een extract uit het register der resoluties van haar Ho: Mo: van 20 en 23 februari 1789, reeds afgelegd. De vader van Pieter Frederick verzocht op 2 maart 1789 om uitbetaling van deze studiebeurs door de rentmeester der geestelijke goederen.[8]
Bronnen, noten en/of referenties
|