Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Accijns op turf
De accijns op turf werd in het begin van de jaren 1830 ingevoerd en had grote gevolgen van de inwoners van Deurne.
Vanouds waren de Deurnenaren gewend om, met inachtneming van het dorpsreglement, voor eigen gerief zoveel turf te steken als ze nodig hadden. Met de invoering van de accijns op de turf veranderde dat.
Een eerste wetsontwerp werd aan de Tweede Kamer gepresenteerd op 11 februari 1832. Daarin werd de turf in vier klassen verdeeld. De turf in de Peel hoorde onder de vierde klasse, die als volgt werd gedefinieerd:
- onder de vierde klasse, de lange, zoowel zwarte als graauwe, gelijk mede de korte steekturf, die van de hooge veenen of andere gronden, zonder voorafgaande droogmaking, af- of uitgestoken of uitgegraven en niet tot bagger gemaakt of bereid wordt; zijnde onder deze klasse mede begrepen de onregelmatig gestokene, af- of uitgegravene kluiten, niet tot turf gemaakt of bereid.
Deze turf werd belast met anderhalve cent per ton. Ter vergelijking: spon- of baggerturf hoorde onder de eerste klasse en werd belast met 14 cent per ton. Plaggen, ook wel vlaggen of heischalen genoemd, die niet dieper waren uitgestoken dan tien centimeter en meestal in de potstallen werden gebruikt, vielen niet onder de turfaccijns.
Na een drie dagen durende discussie, op 28, 29 en 30 mei 1832, sneuvelde dit wetsontwerp in de Tweede Kamer. Op 21 december 1833 werd door de Tweede Kamer alsnog een wet op accijns op turf en steenkolen aangenomen. Deze wet viel nadeliger uit voor de Peelbewoners want onze turf viel nu onder tweede soort, tweede klasse waarvoor twee cent per ton betaald moest worden.
Welke negatieve gevolgen de wet voor de Deurnenaren had, beschreef de districtscommissaris Wesselman in een rapport.[1]
Hij begon zijn memorandum met de woorden Ieder hoofd van een gezin onder Deurne en Liessel, een gemeente van meer dan drieduizend tweehonderd zielen, is veenman. Vervolgens beschreef hij hoe het voor het gemeentebestuur vrijwel ondoenlijk was om de de nieuwe regeling naar behoren uit te voeren.
Voor veel peelbewoners was hun woonhutje, dat ze op of nabij de Peel getimmerd hadden, hun enige bezit en was het steken en verkopen van de turf zo ongeveer hun enige inkomsten. Anderen bezaten wat heidegrond, waarop ze een of twee magere koetjes hielden. Als deze straatarme peelbewoners ook nog zouden worden aangeslagen in de turfaccijns, die kon oplopen tot 40 gulden per seizoen, dan zouden ze volgens Wesselman snel tot de bedelstaf vervallen.
Ook burgemeester Van Riet klaagde zijn bittere nood bij de gouverneur van de koning. Over 1835 moest bijna 2500 gulden accijns worden afgedragen. Daar kwam nog bij dat in die periode, ten gevolge van enkele zachte winters, de turfprijzen dramatisch laag waren.
Veel Peelbewoners waren al zwaar getroffen door de invoering van het kadaster, want daardoor moesten zij ook belasting betalen voor grond die ze bezaten en die niet in cultuur gebracht was. De invoering van de turfaccijns deed daar nog een schepje bovenop.
Herhaaldelijk werden er, ook vanuit Deurne, verzoekschriften ingediend om deze accijns helemaal af te schaffen. Zo werd in de Handelingen van de Tweede Kamer van 9 december 1850 opgenomen dat er een schrijven was binnengekomen dat door P. Jansen en andere ingezetenen van Deurne was ondertekend en waarin gepleit werd voor afschaffing van zowel de accijns op de turf als de accijns op de geslachte varkens.
De invoering van de turfaccijns had wel tot gevolg dat in Deurne de hoofden en harten van de Deurnese bestuurders daardoor rijp gemaakt werden om met name de ver afgelegen en moeilijk controleerbare veengebieden af te stoten. Mislukte een poging daartoe van G.J.W. Carp in 1847 nog, in 1853 had hij, samen met de gebroeders Van de Griendt meer succes en werd Helenaveen gesticht.
Bronnen, noten en/of referenties
|