Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank!
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis

Turfstrooiselfabriek Steegh & Esser

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Steegh & esser - fabrique de litière de tourbe 1896 LR.jpg

Turfstrooiselfabriek van Steegh en Esser speelde tussen 1885 en 1896 een belangrijke rol bij de turfstrooiselfabricage in de gemeente Deurne en Liessel.


Voorafgaand aan de activiteiten van turfstrooiselfabriek Steegh en Esser in de gemeente Deurne en Liessel werd in 1885 door de in Horst wonende koopman Joseph Steegh vergunning aangevraagd om van de gemeente Deurne zogenaamde vale turf of grauwveen te betrekken. De gemeenteraad ging in de vergadering van 28 februari 1885 daarmee akkoord. Ook werd door de gemeente gratis een terrein van twee hectaren beschikbaar gesteld voor de stichting van een fabriek, bergplaatsen en loodsen.

De feitelijke oprichting van de firma Steegh & Esser door Joseph Steegh en Philipp H.W. Esser vond plaats op 3 maart 1888.[1]

Het succes van deze firma kwam vooral omdat turfstrooisel een zeer geliefd product werd voor gebruik in de paardenstallen. Bij openbare aanbestedingen in 1888 in Breda en Utrecht voor de levering van turfstrooisel ten behoeve van de paardenstallen van de artillerie was de firma Steegh en Esser, met een prijs van respectievelijk ƒ 8,59 en ƒ 8,91 per duizend kilo, de goedkoopste. Er werd enorm grote hoeveelheden turfstrooisel vanuit Deurne door deze firma geproduceerd en afgevoerd naar elders. In 1888 werd door Fedor Wolf en Co en Steegh en Esser samen 192.000 m³ vale turf verwerkt. Beide firma's hadden in de zomermaanden samen meer dan zeshonderd man personeel in dienst, een aantal dat in de wintermaanden terugliep tot minder dan de helft. Voor het jaar 1889 werd door Steegh en Esser bij de gemeente Deurne een aanvrage gedaan voor het steken van 125.000 m³ turf voor de productie van strooisel.

Gaandeweg zag de gemeente Deurne in dat het grauwveen zeer waardevol geworden was en weigerde aan Steegh en Esser nog langer concessie te verlenen voor het steken van turf die de contractueel vastgelegde hoeveelheden oversteeg.

Toen in 1896 het contract met de gemeente afliep bood Steegh een miljoen gulden voor 910 hectaren veen. De gemeente ging daar, met een krappe meerderheid van zes tegen vijf stemmen in de raad, niet op in en bood 12.000 gulden voor de overname van alle gebouwen met de bijhorende machines en de overige inventaris. Op 17 augustus 1896 werden de gebouwen door de gemeente overgenomen.

Steegh en Esser zette vervolgens nog in 1896 haar verveningsactiviteiten in de onmiddellijke nabijheid op het grondgebied van Venray en Horst voort. Ze had daartoe van de gemeente Venray ruim honderd hectaren grauwveen in de Heische Peel gekocht. Een verzoek van het bedrijf aan de gemeente Deurne tot toestemming om bij Halte Helenaveen een spoorlijntje over Deurnes gebied te leggen voor het ophogen met zand van het beoogde nieuwe fabrieksterrein werd afgewezen, vanwege de handelwijze van de firma Steegh en Esser, zo werd beargumenteerd.

Dat ook later de verhoudingen tussen de gemeente en Steegh en Esser, concurrenten van elkaar, ronduit slecht bleven blijkt uit een klacht van 18 december 1897. De gemeente Deurne had een sloot op haar grondgebied gedempt en daardoor zou er waterschade gekomen zijn aan de turf van Steegh en Esser, die op Venrays gebied lag. Steegh en Esser wilde namelijk het water dat bij de vervening vrijkwam lozen via een sloot op de grens op Venrays gebied, die uiteindelijk loosde op een Deurnese sloot waarvan het water via de Kaweise Loop geloosd werd. Deze afwateringskwestie liep hoog op en zelfs moesten er zowel de gouverneur van Limburg als de commissaris van de koningin van Noord-Brabant aan te pas komen.

In 1904 was naast Jos. Steegh, die inmiddels in Blerick woonde, ook Gerard van Daal uit Horst, die tevens firmant was van de steenfabriek Van Daal-Goossens beherend vennoot van de firma Steegh en Esser, die op dat moment formeel in Venlo gevestigd was. In dat jaar sloot de firma een overeenkomst met de Maatschappij Helenaveen, waarbij het recht werd verworven om aan de noordzijde van het waterbassin bij de Halte Helenaveen, op Horster grondgebied, eigendom van de maatschappij, een zogenaamde elevator te mogen oprichten ten behoeve van het vervoer van turf naar de fabriek.

Bronnen, noten en/of referenties