Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Moord op Pietje Munsters
De moord op Pietje Munsters in de Wiemel op 10 april 1910 trok nationale belangstelling.
Op zondag 10 april 1910 rond acht uur 's morgens werd Pietje Munsters door Nol van der Zanden vermoord in het huis van bejaarde Maria Antonia Berkelmans (1839-1924).
Op 1 januari en 13 maart van dat jaar had de alleenstaande 70-jarige Maria Berkelmans gemerkt dat ze, nadat ze 's morgens thuiskwam uit de kerk, kleine geldbedragen miste zonder dat er sporen van inbraak waren. Ze had daarover geklaagd bij Pietje Munsters. Deze bood aan om tijdens haar kerkbezoek op zondagmorgen te komen oppassen om dat mysterie op te lossen.
Op die fatale zondagmorgen gebeurde dat ook inderdaad. Haar buurman Nol van der Zanden bleek tijdens haar afwezigheid via een afscheidingswandje tussen de beide aangrenzende zolders, een luik en de trap in haar woning te kunnen binnendringen. Pietje had zich verdekt opgesteld en toen Nol in de keuken verscheen, sprong hij tevoorschijn en riep: “Daar heb ik den schelm”.
Nol raakte blijkbaar in paniek. Hij wist van een van zijn vorige bezoeken dat in de lade van de keukentafel een mes lag. Hij gooide Pietje op de grond, greep het keukenmes uit de lade en vermoordde hem daarmee door zijn polsslagader door te snijden en een diepe snede in de hals. Pietje moet aan deze verwondingen vrijwel onmiddellijk zijn overleden.
Na de moord ging hij met het moordwapen in de hand weer langs dezelfde weg terug naar zijn huis als hij gekomen was. Hij waste er zijn handen en de mouwen van zijn boezeroen. Vervolgens ging hij via dezelfde weg nog eens terug om zich ervan te vergewissen dat Munsters echt dood was. Zelfs de volgende dag ging de moordenaar, hij was toen nog niet gearresteerd, naar het lijk op de plaats van onheil kijken.
De officier van justitie eiste tegen hem 20 jaar celstraf en Nol kreeg uiteindelijk 18 jaar. Op 9 januari 1928 werd Van der Zanden uit de gevangenis van Leeuwarden ontslagen. In het gevangenisregister te Leeuwarden staat dat het gedrag van Arnoldus zeer goed was.
Het drama inspireerde Antoon Coolen tot zijn roman "De goede moordenaar".
Processtukken
Onderstaande processtukken zijn afkomstig van het Regionaal Historisch Centrum te Maastricht[1] en het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.[2]
Arnoldus van der Zanden, veenarbeider, geboren 31-12-1876 te Deurne, thans gedetineerd te Roermond. Zoon van Hendrik van der Zanden en Johanna van Hoek en echtgenote van Johanna Nooijen.
Aanklacht
- Gedaagd omdat hij in de morgen van 10 april te Deurne heeft gepoogd in de woning van Maria Anna Berkelmans, geld of geldswaardige voorwerpen of wat hij van zijn gading zou vinden, weg te nemen. Tot welk doeleinde hij, na te zijn geklommen over een wand of schutting, welke de scheiding vormt tussen den zolder zijner woning en de woning van genoemde Maria Anna Berkelmans en na aldaar een luik te hebben geopend, langs een trap in een woonvertrek van dat huis is afgedaald. Zijnde de uitvoering van zijn voormeld oogmerk en voornemen, waaraan hij, in weg als voorschreven, begin van uitvoering had gegeven, niet voltooid. Alleen ten gevolge van de omstandigheid, dat Pieter Munsters, die zich in de woning van vrouw Berkelmans bevond, om tijdens hare afwezigheid aldaar toezicht te houden, hem op heterdaad betrapte en op hem afging zeggende “daar heb ik den schelm” heeft hij gedaagde om zijn straf te ontlopen genoemde Petrus Munsters opzettelijk van het leven te beroofd. Hij heeft hem opzettelijk en gewelddadig met een scherp mes gesneden, waardoor hij heeft bekomen een wonde aan de linker pols, waardoor de polsslagader werd doorgesneden en een grote wonde aan den hals, waar doorsneden werd het doornuitsteeksel van den derden halswervel, aangesneden werd het ruggenmerg, doorsneden werd, rechts, de inwendige grote halsader en de nervus vagus, voor, den voorste wand van de neus- keelruimte en links de grote hoofd[kuger], tengevolge van welke verwondingen, althans een of meerdere daarvan, genoemde Pieter Munsters bijna onmiddellijk is overleden.
- Gelet op de overlegde vordering van den officier van justitie, daartoe strekkende, dat het de rechtbank behage, de gedaagde schuldig te verklaren aan het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit te kwalificeren als doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit, gepleegd met het oogmerk, om bij betrapping op heterdaad aan zich zelve straffeloosheid te verzekeren en te oordelen tot een gevangenisstraf voor den tijd van twintig jaren.
- Gehoord de gedaagde in zijne antwoorden en in zijne middelen van verdediging, voorgedragen door zijn raadsman Jhr. M. G. Michiels van Kassen[id] advocaat te Roermond.
- Gezien de stukken van het rechtsgeding.
- Overwegende, dat de gedaagde bij zijn verhoor ter terechtzitting heeft erkend dat hij in den morgen van 10 april 1910 omstreeks acht uur is geklommen over een schutting welke de scheiding vormt tussen den zolder zijner woning te Deurne en dien van de woning van de getuige Maria Anna Berkelmans aldaar, op den zolder van de woning van laats genoemde, alwaar hij een luik opende en langs een trap in een woonvertrek van het huis van genoemde vrouw Berkelmans afdaalde; dat hij dit alles deed om in de woning van die vrouw hem niet toebehorend geld weg te nemen met het oogmerk om zich dat wederechtelijk toe te eigenen; dat hij wist dat vrouw Berkelmans alleen woont en hij even te voren had gehoord dat iemand die woning verliet; dat hij op 1 januari 1910 en op 13 maart 1910 omstreeks hetzelfde uur in den morgen, zich eveneens op boven omschreven wijze in die woning had begeven en aldaar telkens twee gulden had weggenomen, bij welke gelegenheid hij gezien had dat zich in een tafellade aldaar messen bevonden; dat hij, als bovengemelde, van den trap afdalende, zag dat de hem bekende Pieter Munsters zich in die woning bevond en op hem afkwam, roepende : “daar heb ik de schelm”; dat hij toen, zich op heterdaad betrapt ziende, het voornemen opvatte dezen Pieter Munsters van het leven te beroven ten einde zich zelven straffeloosheid te verzekeren en beneden in de woning gekomen, genoemde Munsters vastgreep en op de grond wierp; dat hij vervolgens een mes greep, hetwelk op een nabij staande tafel lag en daarmede opzettelijk en met geweld, terwijl genoemde Munsters voorover op de grond lag en trachtte op te staan dezen, om hem te doden, een snede gaf eerst in de rechterzijde en de achterzijde van den hals en vervolgens in de linkervoorzijde van den hals, waarop Munsters roerloos bleef liggen; dat hij gemelde sneden heeft toegehaald met het hem in judicio vertoonde mes, dat toen nog heel was en waarvan het hem mede in judicio vertoonde stuk lemmet nog niet af was; dat hij na het toebrengen van gemelde sneden, langs dezelfden weg als hij gekomen was, in zijne woning is teruggekeerd, na eerst nog de achterdeur der woning van vrouw Berkelmans van den binnenkant open gezet te hebben, om het te doen voorkomen alsof iemand daarlangs was gevlucht; dat hij in zijn woning zijne bebloede handen en de met bloed bevlekte voorste uiteinden zijner boezeroenmouwen heeft afgewassen en een ander boezeroen heeft aangetrokken; dat hij daarna gekleed in zijn onderbroek, in een zak van welke hij het voormelde mes gestoken had, naar zijn privaat is gegaan om zijne behoefte te doen en daarna teruggekomen bemerkte dat hij het mes kwijt was; dat hij toen opnieuw langs den weg dien hij de eerste maal dien morgen genomen had, naar de woning van vrouw Berkelmans is gegaan om te kijken of Munsters nog leefde, doch hem in een bloedplas zag liggen en bevond dat hij dood was; dat hij vervolgens weer langs den meergenoemde trap naar zijne woning is gegaan en zich daar verder heeft aangekleed en naderhand die woning heeft verlaten; dat hij den volgende dag het lijk van Pieter Munsters in het gemelde huis te Deurne heeft gezien.
- Overwegende dat blijkens een ter terechtzitting voorgelezen ambtsrechtig proces verbaal van den 18 april 1910 Erasmus Kolen, brigadier der Koninklijke Marechaussee te Eindhoven, heeft verklaard te hebben waargenomen en bevonden dat gedaagde in het gemeenthuis te Deurne aan getuigen Malipaard; heeft verklaard dat hij gedaagde ten tweede male in de woning van vrouw Berkelmans gekomen als voormeld, even tegen het hoofd van Munsters duwde, zag dat deze dood was en dacht ”zie zoo, nu zullen ze mij niet snappen”.
- Overwegende dat de na te melden getuigen, ieder voor zich ter terechtzitting, als zodanig onder ede gehoord hebben verklaard te hebben waargenomen en bevonden;
Ik woon op 40 minuten gaans van de Wiemelstraat en ben zondag j.l. precies om halfnegen op onze klok van huis gegaan door de Wiemelstraat naar de barbier en het moet tien over negen geweest zijn toen ik in die straat vrouw Berkelmans in gesprek zag met vrouw v.d. Heuvel. Ze zei tegen mij dat Pietje den Bakker in haar huis dood op de vloer lag en vroeg mij om te komen kijken. Dit deed ik en zag toen dat bij mij bekende Pietje Munsters op de grond lag in een plas bloed. Hij lag met zijn gezicht op de vloer, maar ik ging er niet vlak bij omdat ik dat niet durfde. Ik kan niet precies zeggen hoe hij lag en ik heb van der Zanden niet gezien en ben na hoogstens een minuut weer naar de barbier gegaan.
2. Lambert Philipsen, 37 jaar, metselaar.
Op zondag 10 april, 's morgens omstreeks acht uur, passeerde ik in de Wiemelstraat de woning van vrouw Berkelmans. Daar hoorde ik een geluid alsof er iemand zwaar snorkte. Ik hoorde geen andere geluiden daar tussendoor en ben niet stil blijven staan. Later vernam ik, dat op dat tijdstip Pietje Munsters vermoord moest zijn en heb gedacht dat bedoeld geluid door de stervende gemaakt kan zijn. Om klokke acht was ik nog thuis en kan er nog een paar minuten gebleven zijn voor ik weg ging. De afstand tot de woning van Berkelmans en mijn huis schat ik op vier minuten.
3. Petronella Nooijen , 45 jaar huisvrouw van Theodorus Bell, wonend in de Wiemelstraat Deurne.
De vader van verdachtes vrouw en mijn vader zijn broers. Ik woon op een paar passen van verdachte. Op zondag 10 april bevond ik mij tussen 8 uur en half 9 op de binnenplaats achter mijn woning, vanwaar ik zicht heb op de zijgevel van verdachte huis.
Toen zag ik verdachte, zijnde gekleed in een rood gestreepte boezeroen, juist uit de beste kamer komen, welke van buiten aangebouwd staat tegen de achterzijde van zijn woning. Ik zag dat hij vanaf de beste kamer, waar ik hem uit zag komen, ging richting rechtsom en begaf zich dus achter zijn woning. Ik heb niet opgemerkt dat hij mij heeft gezien. Ik heb nog juist gezien dat hij onmiddellijk daarna reeds weer terug kwam en ging zelf mijn achterdeur binnen, zodat ik niet heb gezien waarheen hij, verdachte, zich begaf.
Een poosje na deze waarneming kwam ik weer op mijn achterplaats en keek expres naar de torenklok om te zien hoe laat het was en toen zag ik dat het nog iets voor half negen was. De wijzerplaat heeft een minuten- en uurwijzer. Het kwam mij voor dat verdachtes gezicht niet was zoals gewoon; nader kan ik het niet uitdrukken.
4. Franciscus van de Warenburg , 66 jaar, gehuwd en bridagier der rijkspolitie Deurne.
In de morgen van 10 april, ruim negen uur, was ik in mijn woning in het dorp te Deurne en toen kwam ter mijner huisje verdachte, zeggende, er is een moord gebeurd. Ze hebben Pietje den Bakker bijna den hals afgesneden. Ik begaf mij terstond, vergezeld van verdachte, naar de woning van vrouw Berkelmans, alwaar ik inderdaad Pieter Munsters, bijgenaamd Pietje den Bakker – een oud mannetje van bijna 70 jaar, die gebrekkig ging en altijd op een stokje leunde, en van het armbestuur bedeling ontving – in een plas bloed zag liggen.
Hij lag op zijn linkerzijde met de linkerarm in gebogen houding onder zijn linkerborst, het linkeroor op de grond in het bloed. De benen krom.
Ik heb hem, geholpen door Jan Bekkers, geplaatst op een stoel en zag toen dat zijn hals hevig doorsneden was; Doch ik heb desniettemin, hoewel het mij toescheen dat Munsters reeds dood was, gezegd aan Van der Zanden zelf, om reden ik oordeelde dat deze, die bij mij thuis het bericht gebracht had, er nogal belang in stelde om een geestelijke te halen.
Terwijl ik nog daar was, verscheen kapelaan De Kort en die heeft aan Munsters de handelingen verricht, die gedaan worden bij de bediening van het H. Oliesel.
En terwijl de aanwezigen, slechts enige weinige, en daarbij uit eerbied neerknielden, knielde ook Van der Zanden mede. Deze was daarbij zo rustig, dat zijn houding mij nagenoeg geen reden tot verdenking heeft gegeven. Onderhand kwam de dokter en hoorde toen vrouw Berkelmans en deze zeide mij, niet zonder dat ik moest aandringen, op openhartige mededeling van alles wat zij er over dacht. Dat zij verdenking had op Arnoldus van der Zanden.
Deze was ondertussen reeds vertrokken en ik onderzocht toen, vergezeld van de burgemeester, in Van der Zandens woning de rieten wand op zolder en bevond duidelijk dat daar de stof ten deele af was van de balken; dat overtuigde mij, doch ik had geen gelegenheid meer Van der Zanden in handen te krijgen.
De middag verscheen de brigadier der marechaussee van Helmond. Dien avond terwijl ik in verdachte woning oppaste met brigadier De Baar werd verdachte, toen hij thuis kwam, door brigadier Malipaard aangehouden.
Uitspraak: Een gevangenisstraf van achttien jaren.
Onduidelijk is wanneer Arnoldus van der Zanden vrijkwam. Volgens Vissers[3], die zich baseert op het gevangenisregister te Leeuwarden, zou hij op 9 januari 1928 uit de gevangenis van Leeuwarden ontslagen zijn. Volgens het bevolkingsregister van Deurne verliet hij al op 31 augustus 1922 de gevangenis en kwam hij op 4 september 1922 terug in Deurne.[4] In het gevangenisregister te Leeuwarden staat dat het gedrag van Arnoldus zeer goed was.
Bronnen, noten en/of referenties
|