Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank!
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis

Verordening van politie Deurne 1860

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Versie door Pieter K (overleg | bijdragen) op 26 jul 2015 om 08:35
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De verordening van politie Deurne 1860 werd vastgesteld door de raad der gemeente Deurne en Liessel in zijn openbare vergadering van 24 augustus 1860.[1]


Gezondheidspolitie

van besmettelijke ziekte

art. 1.

Het hoofd des gezins, waar eenige kenbare besmettelijke ziekte is uitgebroken, geeft of doet daarvan dadelijk kennis geven ter plaatselijke secretarie.

art. 2.

Het is verboden na openbare bekendmaking vanwege B en W uit een huis waar zoodanige ziekte zich openbaart kinderen naar eenige school, onder welke benaming ook bestaande, of naar werkplaatsen of fabrijken te zenden of aldaar toe te laten, zoolang de besmetting duurt.

art. 3.

De overtreding van eene der bepalingen van art. 1 en 2 wordt gestraft met eene geldboete van drie gulden.

Toezigt op personen

Van het bevolkings-register en woonplaats-verandering

art. 4.

Het hoofd van elk gezin en ieder afzonderlijk levend persoon die binnen de gemeente zijne woonplaats wil vestigen is verpligt binnen de eerste acht dagen na zijne aankomst ter plaatselijke secretarie eene verklaring te doen volgens artikel 76 van het Burgerlijk Wetboek en die inlichtingen te geven welke voor de inschrijving in het bevolkingsregister worden vereischt.
Hij legt daartoe over, indien hij inlander is, het getuigschrift in zijne laatste woonplaats naar de bepalingen van het Koninklijk Besluit van den 15 December 1849 (Staatsblad no. 64) verkregen en indien hij buitenlander is zijne reis- of verblijfpas.

art. 5.

Het hoofd van een gezin en ieder afzonderlijk levend persoon die zijne woonplaats óf van zijn gezin óf van zijne persoon uit de gemeente naar elders wil overbrengen, doet voor zijn vertrek van dit voornemen aangifte ter secretarie en voorziet zich van een getuigschrift in het vorig artikel omschreven.

art. 6.

De hoofden der huisgezinnen zijn verpligt tot het doen der aangifte in de twee voorgaande artikelen 4 en 5 bedoeld, van de bij hen inwonende personen.

art. 7.

De minderjarigen, binnen de gemeente hun tijdelijk verblijf houdende, leggen binnen eene maand na hunne meerderjarigheid ter secretarie het getuigschrift over in artikel 4 bedoeld. De voogden of curators zijn daartoe gehouden binnen gelijken tijd na de aanvaarding van hunne betrekking ten aanzien der onder hun toezigt gestelde personen, die in eene andere gemeente hun verblijf houden.

art. 8.

De overtreding van eene der bepalingen van de artikelen 4, 5, 6 en 7 wordt gestraft met eene geldboete van drie gulden.

Van de verdeeling der gemeente in wijken en het nummeren der huizen

art. 9.

De woonhuizen en gebouwen worden in vier wijken verdeeld en wel door de letters A, B, C en D aangeduid en voor ieder wijk met een doorlopend nummer geteekend.

art. 10.

De nummers volgens het model ter plaatselijke secretarie aanwezig worden geslagen op den hoofdingang van elke woning, eerstmaal ten koste der gemeente. Wordt door het gemeentebestuur eene nieuwe algemeene nummering gelast, geschiedt zij ten koste der gemeente.

art. 11.

De bewoners of gebruikers zijn verpligt de nummers op de wijze van artikel 10 omschreven ten hunnen kosten te onderhouden.

art. 12.

Die na het inwerking treden dezer verordening een gebouw daarstelt doet binnen acht dagen na de voltooijing daarvan aangifte ter secretarie. Zoodanig gebouw bekomt het nummer van het naast voorgaande gebouw met bijvoeging der letters A, B en zoo vervolgens.

art. 13.

De overtreding van eene der bepalingen van de artikelen 9, 10, 11 en 12 wordt gestraft met eene geldboete van een gulden.

Handhaving der openbare orde en veiligheid.

Van de herbergen - tapperijen enz.

art. 14.

De herbergen, tapperijen en dergelijke voor het publiek openstaande plaatsen moeten gesloten zijn van ’s avonds tien tot ’s morgens vijf ure. Gedurende dien tijd is het aan niemand geoorloofd zich daar op te houden uitgezonderd aan:
a. de leden van het huisgezin
b. Vreemdelingen aldaar logerende, die behoorlijk zijn vermeld op het register bij artikel 475 lid 2 van het Wetboek van Strafregt voorgeschreven, en
c. personen wier tegenwoordigheid aldaar volstrekt noodzakelijk of onvermijdelijk is.

art. 15.

In bijzondere omstandigheden en zoo dikwijls noodig kan de bepaling van het uur van sluiting door den burgemeester tijdelijk worden verlengd of vervroegd. In beide gevallen zal het voor herbergiers en tappers algemeen zijn, terwijl het vervroegen van het uur van sluiting niet anders zal kunnen geschieden, dan alleen in het belang van de openbare orde.

art. 16.

Het is de tappers verboden drank te schenken of te verkoopen aan persoonen die blijkbaar reeds in een beschonken staat verkeeren.

art. 17.

Bij het ontstaan van twist, vechtpartijen of oneenigheden zal de burgemeester, wanneer hij zulks dienstig oordeelt, de herbergen en tapperijen doen ontruimen en zal ieder op zijn vordering dezelve onmiddellijk moeten verlaten en bij weigering met geweld daaruit gezet kunnen worden.

art. 18.

Geene openbare muzijk, danspartijen en dergelijken worden gegeeven, dan met voorafgaande kennisgeving aan den burgemeester.

art. 19.

De houders der huizen in artikel 14 bedoeld zijn verpligt den toegang hunnen huizen te verleenen aan den burgemeester, de veldwachters, de officieren en onderofficieren der marechaussees, en wordt aan deze ambtenaren den last verstrekt, de woning ten allen tijde hun ondanks binnen te treden mits in bijzijn van een der personen aangewezen bij artikel 3 der wet van den 31 augustus 1853 (Staatsblad no. 83). De overtredingen dezer artikelen zullen gestraft worden als volgt: die van art. 14 ten aanzien van den houder der huizen met eene geldboete van drie gulden en ten aanzien van elk der daarin bevonden bezoekers twee gulden. Die van art. 18 voor de houders der huizen vijf gulden en voor elk der bezoekers vier gulden, en die van art. 16, 17 en 19 met eene geldboete van vijf gulden. De houders dier huizen zullen van de boeten bij art. 14 bepaald zijn vrijgesteld, wanneer zij aan de politie zullen hebben kenbaar gemaakt dat de bezoekers hunner huizen die niet ten bepaalde tijd hebben verlaten.

Van jaarmarkten en kermissen

Art. 20.

Ieder ter kermis of ter markt komende persoon is verpligt zijne tent, kraam, tafel. kar of ander stellaadje, koopwaren, paarden, beesten enz. te plaatsen waar het door of van wege B en W wordt aangewezen.

art. 21.

Het is verboden:
a. bedorven vleesch, spek of visch, ter beslissing van een door B en W aangewezen persoon, ter markt te brengen
b. onverminderd de bepalingen van art. 475 lid 5 en art. 479 lid 7 van het Wetboek van Strafregt, planeten te trekken, kaarten te leggen of andere tot afzetterij, onzedigheid of rustverstoring aanleiding gevende spelen of gezangen, hoe ook genaamd, op de markten of kermissen te vertoonen of te doen plaats hebben.

art. 22.

Ter handhaving van orde en rust en tot voorkoming van ongelukken is een ieder die daartoe aanzegging gedaan wordt, door of vanwege B en W, verpligt het ter markt gebragte vee of alle andere voorwerpen terstond te verwijderen.

art. 23.

De overtredingen van eene der bepalingen der artt. 20, 21 en 22 worden gestraft met eene geldboete van vier gulden.

Van het vee

art. 24.

Het is verboden
a. eenig vee, hoe ook genaamd, voor zoover daartegen niet is voorzien bij art. 475 no. 10 van het Wetboek van Strafregt, te laten loopen of grazen op gronden bij een ander in gebruik, zonder schriftelijke toestemming van den eigenaar.
b. van den 1 mei tot den 15 augustus van elk jaar te komen met eenig vee op de wegen of voetpaden, lopende door de akker of weivelden, die niet door eenen sloot, hegge of heiningen van de daarnevens liggende gronden of erven zijn afgescheiden
c. eenig vee over andere binnen- of landwegen en voetpaden te leiden of te drijven dan alleen over die, welke naar deze of eene andere gemeente of naar den grond van den eigenaar van het vee loopen, zonder nogthans dat het vee zich mag ophouden om langs de kanten of hagen te kunnen weiden
d. Hengsten of stieren langs of over openbare wegens anders te drijven dan behoorlijk aan de hand vastgehouden, onder geleide van een of meer daartoe geschikte personen.

art. 25.

Het vee, zonder geleide bevonden op de gemeente of particulieren gronden of openbare wegen en voetpaden, kan worden geschut, in verzekerde bewaring gesteld en voor rekening van den eigenaar onderhouden.

art. 26.

Indien de eigenaar het geschutte vee niet binnen 8 dagen opvordert, brengen B en W, onder opgaaf der kennelijke teekenen van het vee, de schutting ter openbare kennis, door afkondiging in deze en aangrenzende gemeenten en door middel van een in de hoofdplaats der provincie uitgegeven nieuwsblad.

art. 27.

Is binnen 14 dagen na de bekendmaking het geschutte vee niet door den eigenaar of regthebbende gelost wordt het door B en W, na eene zondagsche publicatie van den dag en het uur, in het openbaar aan den meestbiedende om gereed geld verkocht. Uit de kooppenningen worden betaald de boeten voor zooveel die zijn opgelegd, de kosten van stalling en voeder en de kosten van bekendmaking en verkooping. De overblijvende gelden worden in d gemeentekas gestort, zij worden uitgekeerd aan den eigenaar van het verkochte vee indien hij die, binnen den tijd bij de wet op de verjaring bepaald, vordert.

art. 28.

Verschijnt de eigenaar binnen den artt. 26 en 27 vermelden tijd tot lossing van het geschutte vee, wordt dadelijk bij de lossing gevorderd de voldoening der kosten van stalling en voeder en de kosten van bekendmaking in art. 26 bedoeld.

art. 29.

De overtreding van eene der bepalingen van artikel 24 en 24 worden gestraft met een geldboete van:
twee gulden voor elk paard
een gulden voor elk rundbeest, geit, ezel of varken
een gulden voor een schaap en drie gulden voor een kudde schapen
Onverminderd het regt van den eigenaar of gebruiker der gronden tot vergoeding der veroorzaakte schade tegen den overtreder, zullende de boete, wanneer de overtreding des nachts plaats heeft, worden verdubbeld.

Voorkoming van rampen en ongelukken

van de nachtwacht

art. 30.

De bepaling der tijden op welke dag- of nachtwachten gehouden worden geschiedt door burgemeester en wethouders. Zij zorgen voor het opmaken en bijhouden der lijst van hen die ingevolge artikel 2 der verordening, regelende den aard en duur der persoonlijke diensten, tot de dienst der nachtwacht kunnen worden opgeroepen en bepalen het getal manschappen die gelijktijdig de wacht waarnemen. De wacht staat onder de bevelen van den door burgemeester en wethouders benoemde aanvoerder.

art. 31.

De aanzegging tot het betrekken der nachtwacht geschiedt (spoedeischende gevallen uitgezonderd) ten minste 24 uren te voren door den veldwachter of een ander daartoe door den burgemeester aan te wijzen persoon. De manschappen zijn verpligt op den bij de aanzegging bepaalden tijd en plaats tegenwoordig te zijn. Bij gebreke hiervan zal onverminderd de daardoor te beloopen boete een geschikt persoon ten kunnen kosten kunnen gesteld worden.

art. 32

Uit ieder huisgezin wordt niet meer dan een persoon gelijktijdig tot den wacht opgeroepen.

art. 33.

De wacht gaat in stilte rond. Ieder manschap moet voorzien zijn van een piek, stok of zoodanig wapen als hem door of vanwege burgemeester en wethouders zal worden beschikt.

art. 34.

Het buiten noodzaak zich ophouden in herbergen of bijzondere woningen is verboden.

art. 35.

De wachthebbenden moeten gehoorzamen aan de bevelen van den aanvoerder en zich onthouden van dronkenschap en dergelijke ongeregeldheden, de aanvoerder regelt als wat tot de dienst behoort em volgt daarbij op de voorschriften of aanwijzingen die hem deswege door den burgemeester worden gegeven.

art. 36.

De aanvoerder doet na den afloop der wacht, voor tien ure des voormiddags aan den burgemeester opgaaf van verzuimde of te late opkomst, ongehoorzaamheid of ongeregeldheden der manschappen en van alle bijzondere voorvallen gedurende den wachttijd.

art. 37.

De overtredingen van eene der bepalingen van de artikelen 31 tot en met 36 worden gestraft met een geldboete van drie gulden.

Van drenkelingen

art. 38.

Die een drenkeling ontdekt is verpligt de middelen tot redding, waartoe hij in staat is, aan te wenden.

art. 39.

Hij is gehouden van zijne ontdekking dadelijk kennis te geven aan den burgemeester, de hulp in te roepen van een geneesheer, en zonder de tegenwoordigheid der politie af te wachten, te zorgen dat de drenkeling zoodra mogelijk wordt opgenomen in eene herberg, zoo die in de nabijheid aanwezig is, en bij gebreke daarvan in eene bijzondere woning.

art. 40.

Ieder is gehouden een drenkeling op last der politie in zijn huis te ontvangen.

art. 41.

De overtreding van eene der bepalingen van de artikelen 38, 39 en 40 wordt gestraft, voor zoover daartegen niet is voorzien bij art. 475 lid 12 van het wetboek van strafregt, met eene geldboete van vijf gulden.

Van honden

art. 42.

De eigenaars of bezitters van honden zijn verpligt, onverminderd het bepaalde bij art. 475 lid 7 van het wetboek van strafregt, hunne honden die gevaarlijk worden geacht op de eerste aanzegging van burgemeester en wethouders vast te leggen of hen door het doen dragen van eenen door den burgemeester goedgekeurde muilkorf of muilband onschadelijk te maken. Bij verzuim van aan dit bevel te voldoen worden de honden gedood.

art. 43.

De honden die een voertuig trekken moeten door het dragen van eenen muilkorf onschadelijk zijn gemaakt.

art. 44.

Wordt vermoed dat in de gemeente of hare nabijheid een dollen hond aanwezig is, of wordt het tot wering van hondsdolheid dienstig geacht, kan behoudens de bij de jagtwet toegekende bevoegdheid, na openbare bekendmaking het dadelijk vastleggen der honden gedurende ten langste drie maanden door burgemeester en wethouders worden bevolen. Het wordt terstond bevolen wanneer een geval van hondsdolheid zich openbaart. De honden die gedurende dien tijd losloopen worden gedood.

art. 45.

Elk eigenaar of bezitter, wiens hond of ander dier door eenen dollen of van dolheid verdachten hond wordt gebeten is verpligt daarvan terstond aangifte te doen aan den burgemeester.

art. 46.

De honden die dol zijn of vermoed worden dol te zijn en de honden die door eenen dollen of van dolheid verdachten hond zijn gebeten worden afgemaakt.

art. 47.

Andere door eenen dollen of van dolheid verdachten hond gebeten dieren worden óf afgemaakt óf in eene bijzondere plaats behoorlijk opgesloten en bewaakt tot zoolang dat volgens verklaring van eenen deskundigen alle gevaar voor dolheid is geweken. Bij het ontstaan van dolheid van die dieren worden zij gedood.

art. 48.

Gevaarlijke honden, die des nachts zonder muilkorf of zonder opzigt of geleide op den openbare weg worden aangetroffen, worden gedood.

art. 49.

Het dooden van honden en andere dieren uit kracht der vorenstaande bepalingen geschiedt overeenkomstig art. 180 der gemeentewet op last van burgemeester en wethouders.

art. 50.

De overtredingen van eene der bepalingen van de artikelen 42, 43, 44, 45, 47 en 48 worden gestraft met eene gedlboete van drie gulden.

Straatpolitie

Van het schoonhouden enz. der straat

art. 51.

Ieder hoofdbewoner of gebruiker, ieder eigenaar of beheerder is verpligt voor of langs zijn gebouwde of ongebouwde eigendommen, wanneer het door aanzegging of bij openbare afkondiging van wege burgemeester en wethouders wordt bevolen:
a. de sneeuw van de straten en wegen weg te ruimen
b. de straten bij vriezend weder en gladheid ter breedte van ten minste eene el met zand of turfmul te bestrooijen.

art. 52.

De overtreding van eene der bepalingen van artikel 51, voor zoover daartegen niet is voorzien bij art. 471 lid 3 en 5 van het Wetboek van Strafregt, wordt gestraft met eene geldboete van drie gulden.

Van de openbare reinheid.

art. 53.

Het is verboden:
a. op de openbare straten, voetpaden, pleinen of wandelingen water uit gootsteenen, pompen, beestenstallen, mestvaalten en dergelijke te laten loopen, eenig vuilnis te werpen of die te ontreinigen, onverminderd het bepaalde bij art. 471 lid 6 van het Wetboek van Strafregt.
b. tegen muren en omheiningen van kerken of openbare gebouwen te wateren of op de openbare straten, voetpaden, pleinen of wandelingen aan zijne natuurlijke behoefte te voldoen.
c. zonder vergunning van burgemeester en wethouders secreten te plaatsen langs openbare straten, voetpaden, pleinen of wandelingen
d. zeepsop, garen-, schotel- of ander vuil water, voor zoover daartegen niet is voorzien bij artikel 471 lid 6 van het Wetboek van Strafregt, voor de gebouwen uit te gieten of te werpen.
e. zonder vergunning van burgemeester en wethouders mest, ingewanden van dieren of ander vuilnis te plaatsen in eenig gedeelte van de kom der gemeente buiten de gevallen, voorzien bij artikel 3 van het Koninklijk Besluit van den 31 januari 1824 (Staatsblad no 19)

art. 54.

De overtredingen van eene der bepalingen van artikel 53, voor zoover daartegen niet is voorzien bij artikel 471 lid 5 van het Wetboek van Strafregt, worden gestraft met eene geldboete van twee gulden.

Van de openbare orde en veiligheid

art. 55.

Het is verboden:
1. zonder vergunning van burgemeester en wethouders, behoudens de volgende voorschriften van dit artikel, eenig voorwerp in, op, aan of over eigendommen tot de openbare dienst bestemd te planten, te plaatsen, vast te hechten of te bouwen
2. zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. op de openbare straten, wegen of voetpaden getimmerten, palen, turf of brandstoffen, strooisel, asch, aarde of mesthoopen, hout, hooi of stroomijten en dergelijke voorwerpen te plaatsen, voor zoover daartegen niet is voorzien bij artikel 471 lid 4 van het Wetboek van Strafregt, noch daarop of langs dezelve binnen een afstand van 5 ellen eenige gaten of kuilen te graven of te maken, zonder dezelve behoorlijk te omheinen of af te sluiten.
b. aan de binnenzijden der openbare wegen en voetpaden grond af te steken of uit te graven
c. aarde of zand daarvan af te graven of weg te voeren
d. daarin greppels of gaten te maken of daarop te vlooten of den grond om te zetten, onverminderd de verpligting tot nakoming van het bepaalde bij artikel 471 van het Wetboek van Strafregt.
3. Zonder vergunning van burgemeester en wethouders langs openbare straten, voetpaden, pleinen of wandelingen boomen te planten of de rigting te veranderen daartoe door hun aangewezen
4. te spelen op de openbare straten, voetpaden, pleinen of wandelingen met ballen, pinkers of voorwerpen, waardoor nadeel of hinder aan de gebouwen of voorbijgangers kan worden toegebragt.
5. Zonder schriftelijke vergunning van den burgemeester
a. bekendmakingen in het openbaar om te roepen of aan te plakken
b. op of langs de openbare straten, voetpaden, pleinen of wandelingen uit te oefenen het bedrijf van muzijkant of liedjeszanger of storend muzijk te maken of te zingen, te goochelen of openbare vertooningen te geven, vliegers op te laten in de kom van het dorp of hinderlijke bedrijven te verrigten
c. het houden van verlotingen of het toelaten daarvan in zijne huizinge van welke voorwerpen ook boven een waarde van vijfentwintig gulden
6. Onverminderd de bepalingen van artikel 475 lid 5 van het Wetboek van Strafregt op de openbare straten, voetpaden, pleinen of wandelingen met of om geldswaarde of met dobbelsteenen of eenig ander op kans berekend spel te spelen, dan met vergunning van den burgemeester.
7. Over openbare voetpaden met rijtuigen, paarden of lastdieren te rijden of daarover met eenig vee te drijven of te leiden.
8. Langs de openbare straten of wegen binnen den afstand van 30 ellen korven met bijen te plaatsen of vlas of hennip te laten rooten of gerot zijnde uit te spreiden
9. Te zwemmen of te baden op nigtbare plaatsen binnen den afstand van 300 ellen van de openbare staten, voetpaden, pleinen, wandelingen of woningen.
10. Paarden of andere vee te jagen of op eenige wijs opzettelijk te verontrusten
11. te werpen met sneeuwballen, vuilnis, steenen of andere harde ligchamen voor zoover daartegen niet is voorzien bij art. 475 lid 8 van het Wetboek van Strafregt.
12. straatschenderij en baldadigheid te plegen door het blazen of schieten met erwten of andere voorwerpen, het werpen of spuiten met water op personen, dieren of goederen, het blazen op holle stokken, hoornen of dergelijke gerugtmakende voorwerpen, mitsgaders het maken van buitengewoon geraas of geschreeuw langs openbare straten, voetpaden, pleinen of wandelingen, vor zoover daartegen niet is voorzien bij art. 479 lid 8 van het Wetboek van Strafregt, het stellen van onzedige woorden of voorwerpen aan openbare plaatsen uitkomende, het kladden, schrijven of krassen op eens anders gebouwen, muren, hekken, palen, heiningen, rijtuigen en dergelijken.
13. zonder vergunning van burgemeester en wethouders gebruik te maken van de plaatsen waar vanwege de gemeente de gebruikelijke afkondigingen en aanplakkingen geschieden
14. de aangeplakte bekendmakingen af te scheuren of onleesbaar te maken.

art. 56.

De overtredingen van eene der bepalingen van artikel 55 voor zooverre daartegen niet is voorzien bij art. 471 no 5 en bij art. 475 no 3 en 4 van het Wetboek van Strafregt, worden gestraft met eene geldboete van twee gulden. Ingeval van overtreding van eene der bepalingen onder nos. 4,6 en 12 worden de voorwerpen des misdrijfs en de werktuigen, waarmede de overtredingen worden begaan in beslag genomen en door den regter verbeurd verklaard.

Van bouwen en sloopen

art. 57.

De gebouwen in de kom der gemeente en in de straten aan de kom grenzende, die langs de openbare straat worden daargesteld, mogen niet vooruitspringen op de rigting in welke de naastaangrenzende gebouwen zijn geplaatst. Van het voornemen tot daarstelling van een gebouw geschiedt voorafgaande aangifte ter gemeentesecretarie.

art. 58.

B en W doen binnen 8 dagen na die aangifte aanwijzing van de rigting in welke moet worden gebouwd. De aangifte em aanwijzing geschiedt niet wanneer het betreft een gebouw dat op een verderen afstand van de straat, dan de aan weerszijde naast aangrenzende gebouwen wordt daargesteld.

art. 59.

Bij het sloopen of aanleggen van gebouwen langs openbare plaatsen kunnen B en W de behoorlijke afsluiting van de openbare plaats bevelen.

art. 60.

Ieder eigenaar is verpligt te zorgen dat zijne gebouwen aan de zijde der openbare plaatsen, tot wering van ongelukken in goeden staat worden onderhouden.

art. 61.

Bestaat vermoeden dat eenig gebouw zal ontlaten of omvallen, doen B en W den staat daarvan opnemen door drie deskundigen die van hunne bevinding een schriftelijk verslag opmaken en daarin, zoo noodig, de maatregelen voordragen , die tot afwering van gevaar gevorderd worden.

art. 62.

Wordt voorziening noodig geacht, stellen B en W de maatregelen vast en bepalen den tijd binnen welken zij moeten worden ten uitvoer gelegd.

art. 63.

Het besluit van B en W met het verslag der opneming wordt, ingevolge art. 471 no 5 van het Wetboek van Strafregt aan den eigenaar, of zoo deze niet in de gemeente woont aan den beheerder of gebruiker medegedeeld, met last om daaraan te voldoen.

art. 64.

Indien binnen den tijd van den last niet is voldaan, geschiedt het uit kracht van art. 130 der gemeentewet door B en W.

art. 65.

De overtredingen van eene der bepalingen van de art. 57, 59, 60, 63 en 64 worden gestraft voor zoover daartegen niet is voorzien bij art. 471 no 3 en 479 no 4 van het Wetboek van Strafregt met eene geldboete van vijf gulden.

Van voorpotingen en het rotten van vlas

art. 66.

Voor zooverre van het innemen der voorhoofden of voorpotingen binnen twee jaren na in werking treding dezer verordening nog geen gebruik zal zijn gemaakt zal het niemand meer geoorloofd wezen eenige voorpotingen te bepoten of te beplanten, veel minder in te graven op welke wijze dit ook wezen moge.

art. 67.

Desgelijks is het verboden in de rivieren vlas te rotten of daarin te plaatsen, waardoor de doortogt des waters belemmerd wordt.

art. 68.

De overtredingen van eene der bepalingen der art. 66 en 67 worden gestraft met eene geldboete van vijf gulden en zal onverminderd de geldboete bij weigering tot ruiming art. 180 der gemeentewet worden toegepast.

Van het binnentreden van de woningen der ingezetenen huns ondanks

art. 69.

De bevoegdheid tot het binnentreden van de woningen der ingezetenen huns ondanks wordt toegekend, voor zooverre dit niet alreeds is geschied alnog voor de navolgende gevallen:
a. ten allen tijde aan B en W en de ambtenaren van politie tot ontdekking van overtredingen tegen art. 2, betreffende besmettelijke ziekte
b. ten allen tijde aan de ambtenaren van politie in het geval van art. 40 ten einde drenkelingen in de woning te doen opnemen
c. tusschen zonsop- en -ondergang aan de deskundigen, aangeduid bij art. 61 ten aanzien van instorting dreigende gebouwen enz.

art. 70.

De ambtenaren en personen in het artikel 69 genoemd, wanneer zij gebruik maken van de hun toegekende bevoegdheden tot het binnentreden van de woningen der ingezetenen hun ondanks gedragen zich stiptelijk naar de voorschriften der wet van den 31 augustus 1853 (Staatsblad nr 83)

Algemeene bepalingen

art. 71

De bedreigde boeten en straffen worden toegepast voor zoover tegen de overtreding bij geene met algemeene maatregel van bestuur of provinciale verordening is voorzien.

art. 72.

De bepalingen omtrent verpligtingen den ingezetenen bij andere wetten opgelegd moeten worden aangemerkt alleen daaraan te herinneren.

art. 73.

Alle vroegere voor deze gemeente vastgestelde politie-verordeningen worden door deze politie-verordening ingetrokken en vernietigd.
Bronnen, noten en/of referenties
  1. Deze verordening is te vinden in het nieuw administratief archief van de gemeente Deurne RHCe toegangsnummer 13180 inv.nr. 13/1.