U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Windmolen van Vlierden van voor 1844

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De geschiedenis van de windmolen van Vlierden van voor 1844, die vóór het huidige molenhuis stond, ongeveer op de plaats waar nu de Molenhuisweg loopt, gaat terug tot 19 juli 1548.


Keizer Karel V gaf toen toestemming aan meester Jan Lambertszoon van der Braken om in Vlierden een windmolen op te richten, op voorwaarde dat hij jaarlijks met Kerstmis een cijns van twee guldens zou betalen. Jan van der Braken, gehuwd met Mechteld de dochter van Frans Umans, bezat in Vlierden onder meer een akker genaamd de Cruijsecker die hij als onderpand moest stellen voor zijn jaarlijkse verplichting aan de keizer.

Na de oprichting van zijn windmolen verliepen de zaken voorspoedig voor meester Jan want zes jaar later, in 1554, breidde hij zijn eigendommen uit door van Huibert van Roggel een stuk land bij zijn molen aan te kopen.

De onmiddellijke omgeving van de molen heette vroeger die Braecken hetgeen zou kunnen betekenen dat de eerste molenaar van deze plaats geboortig was. Wat bracht Jan ertoe om in Vlierden naast de al lang in bedrijf zijnde watermolens ook een windmolen in werking te stellen? Waarschijnlijk was de bedrijfszekerheid te gering van de watermolen van Belgeren, die immers alleen in de wintermaanden kon en mocht werken. Zeker heeft ook de toenmalige eigenaar van de Bakelse windmolen zijn invloed aangewend om ervoor te zorgen dat de nieuwe molen niet te dicht bij die van Bakel zou worden gebouwd. Uit een aantal verklaringen die enkele oude Deurnenaren vele jaren later aflegden blijkt dat

die muelen nu tegenwordich staende tot Vlyerden ten yersten gericht is geweest totten cruijswerck toe binnen der Heerlicheijt van Doirne. Ende daernae werder affgenoemen ter instantien van 't heerschap van de Bakelsse muelen, is de selve geseth tot Vlyerden ter plaetschen tegenwordich staende.

Het koppel stenen was een waardevol onderdeel van de molen en de molenaar-huurder moest na afloop van de huurperiode aan de eigenaar voor elke centimeter slijtage aan de steen, destijds gemeten in duimen, een bepaald bedrag betalen. In 1613 betaalde molenmeester Jan Reijnders 125 gulden voor de aankoop van een molensteen.

Over de waarde van de Vlierdense windmolen in vroeger jaren zijn we tamelijk nauwkeurig ingelicht door de bewaard gebleven koopakten. Op oudejaarsdag van 1625 werd de molen verkocht door de erfgenamen van Wolff Franck, die gehuwd was met Heijlke Verbraecken. Ze was waarschijnlijk een dochter of kleindochter van meester Jan van der Braken. De Helmondse oud-schepen Aert Willems telde maar liefst 5.005 guldens voor de molen neer. Willems verkocht op zijn beurt de molen aan de Bossche koopman Arnt Hendriks van Zutphen.

Deze Van Zutphen was twee keer getrouwd, uit zijn eerste huwelijk had hij een dochter Maria, gehuwd met de geneesheer Melchior van de Graeff, en uit zijn tweede een zoon Adriaan. Na de dood van hun vader raakten ze in een conflict over het eigendomsrecht op de molen. Deze ruzie liep in 1641 zo hoog op dat Adriaan zelfs met geweld de molen openbrak en de molenaar, die de molen van zijn halfzus had gepacht, wilde vervangen door een ander. Uiteindelijk moest er een uitspraak van de Raad van Brabant aan te pas komen om Adriaan in het ongelijk te stellen. In 1648 verkocht hij zijn erfdeel in de molen aan de Bossche griffier Antoni van Oudheusden.

Eind 17de eeuw was Abraham Hendrikzoon Spreeuwenberg molenaar in Vlierden. Hij was gehuwd met Jenneke Hendrik Berkers en vertrok rond 1696 naar Horst nadat hij in conflict gekomen was met de heer van Rixtel over achterstallige cijnsbetalingen. Zijn zoon Hendrik bleef in Vlierden wonen.

In 1694 kwam Jan Janssen Rooijackers na zijn huwelijk met Maria Manders, de weduwe van molenaar Hendrik van den Broek, die voor de helft eigenaresse van de molen was, als molenaar vanuit Tilburg naar Vlierden. De andere helft van de molen was in handen van de vrouwe van Vlierden en werd gepacht voor 112 gulden per jaar. Op vier mei 1706 werd het huurcontract tussen molenaar Jan Rooijackers en baron Quaat van Wickraad, namens zijn vrouw die voor de helft eigenares was, voor de gebruikelijke termijn van zes jaren verlengd. Een van de vele bepalingen van het pachtcontract was dat bij eventuele reparaties de molenaar verplicht was om de arbeiders kost en inwoning te verschaffen en voor de aan- en afvoer van benodigde materialen te zorgen. Voor de huur van de halve molen moest jaarlijks in Den Bosch een huur afgedragen worden van 112 gulden.

Na de dood van Jan Hendriks van den Broek, de stiefzoon van Jan Rooijackers, die molenaar was geweest op de Bosse molen in Venray, trok in 1724 diens weduwe Maria Verdeuseldonk in bij de Vlierdense molenaar en ze volgde hem later ook als molenaresse op. Ze werd in 1750 volledig eigenaresse van de molen door de andere helft voor ruim 2000 gulden te kopen van baron Joachim van Glasenapp.

Molenaar Jan Janssens, een Mierlonaar van geboorte en gehuwd met Christina, een van de dochters van de weduwe Van den Broek, was allesbehalve geliefd bij de Vlierdenaren en dat ondervond hij zelfs een keer aan den lijve toen hij tijdens een bloedige vechtpartij door toedoen van Jacob Dirk Jacobs ernstig gewond raakte. Vrij snel na deze ruzie besloot Janssens zijn geluk elders te gaan beproeven, hij verpachtte de molen en het molenhuis aan zijn stiefzoon Jan Goort Smits en hij vertrok zelf naar Gogh in het land van Cleef.

In de lente van 1774 werd Mathijs, de zoon van Jan Jansen van Bree, de opvolger van Smits die zijn heil als molenaar ging zoeken in de stad Rees, eveneens in het Cleefse land. Lang hield Van Bree het niet vol als molenaar van Vlierden want al in 1779 was Antonie van Hout de pachter van de molen. Na zijn overlijden op 3 april 1783 zette diens weduwe en haar zoon Adriaan het molenbedrijf voort.

Uit de verslagen van de toestand waarin de molen zich bevond bij de overdracht van de ene eigenaar op de andere blijkt dat er eind 18de eeuw sprake is van twee koppels stenen, namelijk de rog- of korenmolen en de boekweitmolen. Van 1792 tot 1807 was Jan Mathijs Corstjens molenaar en huurder van het molenhuis voor 350 gulden per jaar. Zijn opvolger als molenaar was Andries Rossers.

Na het overlijden van Jan Janssens en zijn vrouw verkochten de erfgenamen in 1810 de molen en het molenhuis aan Francis van den Boomen uit Lierop en Antonie Nicolaas Driessen voor 3.132 gulden. Lang zouden zij er geen plezier aan beleven want al in 1812 verkochten zij de molen aan de Deurnese deurwaarder Michiel van Schaijk en Adriaan van Moorsel werd eigenaar van het molenhuis.

In 1832 was baron Theodorus de Smeth uit Deurne de bezitter van de molen. Als molenaar in het eerste kwart van de 19de eeuw traden achtereenvolgens Antoni Truijen en Jan Winkens op. De oude molen met een eerbiedwaardige geschiedenis raakte tussen 1832 en 1838 helemaal in verval.

Bij de invoering van het kadaster werd de molen als volgt omschreven:

Men vindt hier een ouden standaartmolen met twee paar steenen, waaraan sedert vele jaren geene reparatie zijnde gedaan, thans genoegzaam in verval is, voor eene kleine bevolking werkende, waarvan noch een gedeelte op naaburige graanmolens laat malen, is de huurwaarde van dezelve zeer gering. Eigenaar den Baron de Smeth onderhandsch verpacht voor eene onbekende somme, zoo heeft men dezelve niet als bij vergelijking kunnen begroten van de andere graanmolen der naburige dorpen op eene somme van 150 gulden.

Het molenloze tijdperk eindigde voor Vlierden in 1844 toen Jan van Hombergh de huidige molen verderop richting Vlierden aan de Molenhuisweg liet bouwen.