U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Raadhuis Deurne

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Het eerste Deurnese raadhuis naast Sint-Willibrorduskerk in Deurne. Rechts is herberg De Gouden Leeuw ook nog goed zichtbaar.
foto collectie R. Smeets
Indruk van de oude Markt van Deurne gezien vanuit de Visser.
foto collectie Co Reijnders
foto collectie Luuk Keunen
foto collectie Co Reijnders
Foto van 10 april 1895
foto collectie Toon Blux
Schilderij Otto van Rees
collectie Museum De Wieger
Pentekening Cor van den Broek
tekening collectie Riek Goossens

Het oude raadhuis van Deurne 1805-1896 stond pal tegen en ten zuiden van de Sint-Willibrorduskerk in Deurne, werd aan de achterkant begrensd door de algemene begraafplaats, later de katholieke begraafplaats, aan de zuidzijde door het Haageind, vanaf 1953 de Kerkstraat, en aan de voorkant door de oude Markt van Deurne.

Voorgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Reeds in het jaar 1755 werd er bij de dorpsrekening door de leen- en tolkamer een opmerking gemaakt waarbij het bestuur van de heerlijkheid Deurne werd verzocht een eigen raadkamer of -huis te overwegen. Dit mede naar aanleiding van al in 1660 van overheidswege gegeven richtlijnen waarin was geadviseerd in gemeenten raadhuizen te bouwen. In de vergadering van 11 oktober 1758 komt het tot een uitspraak van Deurnese regenten. De conclusie van de heren laat aan duidelijkheid niets te wensen over, zij vermenen dat het timmeren van een raadkamer niet voordeeliger maar nadeeliger voor de gemeente soude uijtkommen.

Men bleef vooralsnog tot aan de eeuwwisseling gebruik maken van de schepen- of raadkamer. In de vergadering van 28 juni 1800 van het corpus, een volledige vergadering waarbij 19 leden aanwezig waren, kwam slechts één agendapunt ter tafel, namelijk of niet diende te worden overwogen om van een raad- of gemeentehuis, tevens een boterwaag, gevangenhuis en brandspuithuisje, te laten timmeren. Op 17 april 1801 hadden drossaard en schepenen opdracht gegeven aan Adriaan van de Mortel om een tekening te maken voor het nieuw te bouwen raad- en boterhuis. Hij leverde het bestek en tekening en declareerde daarvoor 7½ gulden.

Er werd besloten bij de hogere overheid "octrooi" (toestemming) aan te vragen, en om vertraging in het werk te voorkomen, werd er tevens een commissie van drie leden in het leven geroepen die de bouw van het raadhuis diende voor te bereiden. De verwarrende bestuurlijke toestand in die tijd van Franse overheersing maakte, dat men eigenlijk niet wist bij welke instantie toestemming diende te worden gevraagd. Het bleek later het departementaal bestuur van de Dommel te zijn.

Tijdens de vergadering van de municipaliteit van Deurne van 29 februari 1804 werd door de regenten een voordelig saldo van 1.700 gulden op de verpondingen gemeld. Door deze meevaller kwam de bouw van een geschikt raadhuis weer ter sprake. Opnieuw werd een bouwcommissie samengesteld, onder meer bestaande uit de schout Jan Willem van de Mortel en de secretaris Gerrit van Riet, om voorbereidingen voor de bouw, waaronder het verkrijgen van goedkeuring van hogerhand, te treffen. Die toestemming kwam met een brief van 21 juni 1804. Op 7 juli 1804 werd door de regenten een begroting voor de bouw opgezet. Het tweede en uiteindelijke bestek voor het raadhuis werd opgemaakt door Adriaan van de Mortel op 20 augustus 1804 's middags om 2 uur in het huis van Anthonij Goossens in De Zwaan gepresenteerd.

Bouw[bewerken | brontekst bewerken]

Start bouw

Op 17 april 1801 werd door de schepenen van Deurne opdracht gegeven aan Adriaan van de Mortel tot het tekenen van het nieuwe raadhuis annex booterhuijs. Voor het opstellen en tekenen van het plan diende hij bij de gemeente een nota in van 7 gulden en 10 stuivers.[1]

De benodigde grond, afkomstig van het kerkhof bij de Sint-Willibrorduskerk en groot drie roeden, dat is circa 100 m², werd gekocht van het kerkbestuur. De onderhandelingen daarover liepen stroef en uiteindelijk werd de gemeente Deurne en Liessel eigenaar voor 15 gulden per m².

Pieter Dirk van de Mortel leverde het metselwerk voor 279 gulden en Jan van de Mortel verzorgde voor 376 gulden het hout-, verf-, glas- en smidswerk. Het werk zou 20 november 1804 onder dak moeten zijn en compleet afgeleverd dienen te worden vóór 15 mei 1805. De gemeente zorgde voor de materialen. Het bouwwerk werd uiteindelijk 30 juli 1805, op enkele kleinigheden na, in orde bevonden. Al eerder, op 19 juni, had men z'n intrek in het gebouw genomen.

Technische beschrijving

Het werd een tweelaags raadhuis, geheel gepleisterd in blokverband, wit geschilderd en van een grijze plint voorzien gerealiseerd. Centraal voor de voorgevel bevond zich een dubbele bordestrap met tien geprofileerde hardstenen treden, een ijzeren leuning met slanke eenvoudig geprofileerde dito balusters en een dubbele paneeldeur met gedeeld bovenlicht als toegangsdeur. Op begane grond was onder de trap een deur die toegang gaf tot de ruimten van de onderverdieping. Aan weerszijden waren segmentboogvormige lagen met achtruits vensters.

Indeling

Op de begane grond bevonden zich de waag, de brandspuit, het cachot en vermoedelijk de kamer van de veldwachter. Op de verdieping sneed een gang het pand van de dubbele voordeur naar achter in twee gelijke delen en gaf toegang tot een viertal deuren waaronder de raadkamer, de secretarie en de kamer van de drossaard. In het "brandweerhuiske" was een privaat geplaatst. Aan de voorkant waren twee nissen voor het ophangen van publicaties. Door de aanwezigheid van een waag deed het raadhuis tevens dienst als waaggebouw.

Afbraak[bewerken | brontekst bewerken]

Na een aantal verbouwingen werd tachtig jaar later op 8 augustus 1895 na afloop van een raadsvergadering de eerste steen voor het nieuw te bouwen raadhuis of gemeentehuis gelegd. Toen het nieuwe gemeentehuis in 1896 in gebruik was genomen en men van plan was om het oude raadhuis af te breken, vroeg brievengaarder Willem Goossens in april 1897 aan het gemeentebestuur om het oude raadhuis voor een billijke prijs aan hem te verkopen of te verhuren. Uiteindelijk werd het raadhuis later dat jaar toch afgebroken. Later verrees op die plek de Heilig Hartkapel.

Op 8 oktober 1897 werden op de Markt het afbraakmateriaal en de oude meubelen van het gesloopte raadhuis in 58 kopen publiek bij opbod verkocht. Het geheel bracht nog 284,90 gulden op. Daarbij was onder meer een kist waarvan Hendrik Ouwerling voor drie gulden de nieuwe eigenaar werd. De twee kachels gingen voor 7,50 gulden per stuk naar de tapper Martinus Rooijakkers en de tapster Sina Goossens, de latere echtgenote van Gijsbert van den Broek.

Het bewaard gebleven oude raadhuis van de voormalige gemeente Mierlo lijkt qua type en bouwstijl gelijk aan het oude raadhuis van de gemeente Deurne en Liessel en is rijksmonument geworden.[2]

In de hal van het huidige gemeentehuis hangt nog steeds het klokje uit 1805 dat vroeger in de toren van het oude raadhuis hing.

Bij het binnengaan van het pand aan de Stationsstraat 113, het vroegere hotel Van Baars stapt men op de hardstenen stoep die vroeger toegang bood tot het oude raadhuis.

Enkele hardstenen trappen gingen destijds naar het inmiddels ook afgebroken liefdegesticht van de zusters Franciscanessen aan de Visser.

Het klokje van 1805
Het klokje van 1805  
Bronnen, noten en/of referenties
  1. Bijlagen van de borgemeestersrekening van Deurne en Liessel over 1801.
  2. Zie het lemma Oude raadhuis (Mierlo) op Wikipedia


Bronnen, noten en/of referenties