Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand. |
Johannis van den Nieuwenhuizen (1839-1880)
Johannis van den Nieuwenhuizen | ||
Persoonsinformatie | ||
Volledige naam | Johannis van den Nieuwenhuizen | |
Geboorteplaats | Deurne | |
Geboortedatum | 8 april 1839 | |
Overl.plaats | Deurne | |
Overl.datum | 11 oktober 1880 | |
Partner(s) | Petronella Martens (1829-1916) | |
Beroep(en) | wever |
Johannis van den Nieuwenhuizen (1839-1880) was wever in Vlierden.
Johannis was een zoon van de Vlierdense wever Joannes van den Nieuwenhuijsen (1810-1879) en diens eerste vrouw Johanna Wijnans (1811-1842).
Hij huwde op 30 september 1864 in Deurne met Petronella Martens, (Helmond 8 februari 1829 - Deurne 20 december 1916), dochter van Petrus Martens (1800-1874) en Jacoba Munsters (1802-1831). Bij de volkstelling van 1839 woonde ze als 10-jarige meisje bij haar oma Munsters en oom Willem Manders, waar ze waarschijnlijk vanaf het overlijden van haar moeder werd opgevoed.
De volgende kinderen werden uit dit huwelijk geboren:
- Johanna (Hanneke), (Deurne 4 oktober 1865 - Deurne 8 juni 1945). Zij bleef ongehuwd. Ze was naaister.[1] Na het overlijden van moeder verhuisde Hanneke naar de Kruisstraat A.192 en A.199. Hanneke was lid van de congregatie van Onze Lieve Vrouw en de Derde Orde.
- Jacobus, (Deurne 29 september 1866 - Deurne 3 oktober 1866).
- Jacoba, (Deurne 9 februari 1868 - Deurne 16 juli 1944). Zij bleef ongehuwd. Ze vertrok op 20 mei 1884 naar Helmond. Zekwam in juni 1917 terug naar Deurne en ging samen met haar zus Hanneke wonen in de Visscherstraat B.166. Daarna verhuisden ze naar Haageind A.272 en E.38. Hanneke en Jacoba ontvingen allebei een uitkering wegens invaliditeit.
Het gezin woonde op het adres Vreekwijk B.190 en B.191, en verhuisden later naar de Kruisstraat A.193. Daarna A.194, A.158, A.200 en A.203.
Johannes van de Nieuwenhuizen was op 9 februari 1863 naar Helmond geweest en terugkerend naar Deurne kreeg hij onderweg, onder de gemeente Bakel, een klap met een ijzeren anker op zijn hoofd door Willem Welten, een koopman in kalveren. Getuigen van het voorval waren Francis Thijssen, arbeider, Johannes van Berlo en zijn huisvrouw Johanna Daniels, bouwlieden, Evert van Gog, landbouwer, en Martinus Welten, een broer van de dader.[2]
De burgemeester gaf aan de officier van justitie op 2 maart 1863 een uitgebreid verslag van het verhoor van deze getuigen:
- Eevert van Gog en Johannes van Berlo (verklaarden) dat zij op een afstand van ongeveer 60 ellen achter W. Welten en J. van den Nieuwenhuizen waren, welke, na het hun toescheen in twist met elkander waren, echter konden zij niet verstaan waarover het verschil bestond. Eindelijk zagen zij dat door W. Welten met een voorwerp dat hij in de hand had een slag aan J. van den Nieuwenhuizen werdt toegebragt waardoor laatstgenoemde tegen den grond viel, Welk voorwerp door W. Welten tot den slag was gebruikt kon door hen niet worden onderscheiden.
Francis Thijssen (verklaarde) dat Johannes van den Nieuwenhuizen op den dag waarop het voorval heeft plaats gehad, te Helmond zoo dronken was en aldaar ergens langs den weg lag, tengevolge waarvan Martinus Welten aldaar door iemand was uitgenoodigd om Van den Nieuwenhuizen mede te nemen hetgeen door M. Welten uit vrees werd geweigerd; dat Fr. Thijssen daarna met W. Welten en M. Welten huiswaarts keerde en onderweg alstoen Van den Nieuwenhuizen aantroffen, die thans scheen te weten dat M. Welten had geweigerd hem mede te nemen en viel deze daarover onophoudelijk lastig. Eindelijk kwamen zij daar aan eene herberg[3] alwaar W. Welten, M. Welten en Fr. Thijssen aangingen om van J. van den Nieuwenhuizen ontslagen te zijn, die dan ook alleen doorging. Nadat zij eenigen tijd in de herberg hadden vertoefd vervolgden zij hunnen weg in de veronderstelling dat Van den Nieuwenhuizen ver genoeg voor was, doch deze stond hen wederom op te wachten en hervatte dadelijk zijne twistreden tegen M. Welten, waarop W/ Welten eindelijk zeide dat hij deszelfs broeder ongehinderd moest laten, op grond dat die te jong was, maar indien hij iets verlangde dat hij het dan van hem moest vragen. Hierop zeide Van den Nieuwenhuizen dat hij ook niet van bang van hem (W. Welten) was, die hij tevens eenen stoot op de borst gaf, ten gevolge waarvan W. Welten met eene ijzere lat, die hij bij zich had en aan Fr. Thijssen toebehoorde, aan J. van den Nieuwenhuizen eenen stoot of slag, hetgeen hij niet kon onderscheiden, werd gegeven waardoor laatstgenoemde tegen den grond viel.
Ten slotte verklaarde F. Thijssen dat Van den Nieuwenhuizen geheel en al de oorzaak der kwestie was.
Omtrent het gedrag van W. Welten valt niets aan te merken.[4]
Bronnen, noten en/of referenties
|