Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Paapse stoutigheden in 1735
De 'paapse stoutigheden in 1735 bewijzen dat de verstandhouding tussen de katholieken en protestanten in Deurne in de achttiende eeuw niet altijd even goed was.
Op 9 januari 1735 verzamelde zich tijdens de zondagse kerkdienst van de protestanten in de grote kerk een groot aantal jongens op het kerkhof rond de kerk. Zij maakten zo veel herrie maakten dat men er binnen veel last van had.
De onruststokerij werd door de protestantse kerkgangers en door de overwegend protestantse dorpsbestuurders opgevat als een daad van minachting jegens hun religie en hun godsdienstuitoefening. Zij eisten daarom dat behalve de ouders ook de katholieke leiders hierop werden aangesproken en er tegen zouden optreden. Er werd nog die zelfde zondag een maatregel gepubliceerd, die inhield dat er tijdens de kerkdiensten rondom de kerk niet mocht worden geschreeuwd en gespeeld en dat overtreders zouden worden bestraft. Ook werd door de officier gedreigd om het katholieke kerkgebouw te laten sluiten als de overlast mocht voortduren.
Door dit alles niet gehinderd hadden de jongelui de smaak blijkbaar toch te pakken want drie weken later, op zondagmiddag 30 januari 1735, herhaalde zich hetzelfde tafereel, waarbij zo'n vijftig jongens betrokken waren. Veel lawaai makend en schreeuwend probeerden ze, verdeeld in twee groepen, vanaf het kerkhof de dienst, die werd geleid door de Bakelse predikant Paulus Antonius Laats, te verstoren. In de kerk waren zowel de vorster Michiel van Schaijk als de schutter Adolf van Schaijk aanwezig. De Deurnese schout Pero de Cassemajor, die ook de dienst bijwoonde, gaf hen opdracht om naar buiten te gaan en zo veel mogelijk belhamels een proces-verbaal aan te smeren of anders hun namen op te schrijven.
Het was een moeilijke opdracht want behalve dat de jongens zich moeilijk lieten pakken, kenden zij ook de namen van de meeste jongelui niet. Toch konden ze nog de namen van de volgende daders reproduceren: Francis Roelofs, Hendrik Munsters, Jan de zoon van Mathijs Jansen, Peter en Dirk de zonen van Mathijs Manders, Johannes Coenraat Smits, Jan de zoon van Willem Thoro, Antonie de zoon van Dirk de Vet, Willem de zoon van Arnold van Duren, Antonie de zoon van Adriaan van den Bloemen, Leendert die inwoonde bij Gerard van der Veen Adriaanzoon, Jan Cornelis van de Mortel en Jan de zoon van Antonie Smits. Toen de jongens gesommeerd werden om te vertrekken, begonnen ze hard te schreeuwen en jouwden naar de dienaren der wet. Toen ze weer terug in de kerk waren ging het geschreeuw en gejoel bij vlagen gewoon door.
Dat de overlast die de jongens veroorzaakten werkelijk zeer hinderlijk was, werd behalve door dominee Laats ook bevestigd door de volgende kerkgangers: Margaretha van Broekhuijsen, de weduwe van drossaard Casteeker, Petronella van der Horst, de vrouw van predikant Johan Antonie Martinet, Anna van Welu de vrouw van de Deurnese president-schepen Gerard Hanewinkel, Cornelia Losecaat, de vrouw van schepen Dirk Deckers, Maria Losecaat, de vrouw van koster Antonie La Forme, Petronella en Antonetta Schilders, Cornelia Boot, Anna Verhoeven, Maria Pluijm, de vrouw van vorster Michiel van Schaijk, en Margareta van Schaijk.
Onder meer in de plakkaten van 12 oktober 1632 en van 5 maart 1649 was nadrukkelijk verboden om de in de Meierij aangestelde predikanten in hun bediening te hinderen en godsdienstoefeningen te verstoren. In augustus 1714 had een dergelijk vergrijp ook al eens plaatsgevonden in Boxtel en als straf werd daar toen het katholieke kerkgebouw tijdelijk gesloten. Bovendien werd toen, door een resolutie van de Staten-Generaal, de pastoor door de drossaard ontboden om in het gerechtshuis ten overstaan van de predikant en de kerkenraad zijn spijt te betuigen en te beloven dat het niet meer zou gebeuren. Dezelfde straf werd nu ten aanzien van Deurne opgelegd. Van de spijtbetuiging en de belofte tot beterschap werd een officiële akte opgemaakt.
Toch was hiermee de kous nog niet af. Er werd aan de ouders van vierentwintig jongelui een boete van ieder tien gulden opgelegd. Maar geen van hen wilde of kon die boete te betalen. Een strop van 240 gulden dus voor de drossaard. De jongens, van wie de ouders de boete niet konden of wilden betalen, moesten drie dagen op water en brood het gevang in. Bovendien moest voor deze zaak aan advocaat mr. Hendrick Cornelis van der Vliet 40 gulden betaald worden en procureur Paulus Loeff bracht 85 gulden inrekening. De drossaard had informatie ad adviezen moeten inwinnen en procedures moeten opstarten waarvoor hij 82 gulden wilde hebben.
Bronnen, noten en/of referenties
|