Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Lubertus Hendrik Baas (1794-1871)
Lubertus Hendrik Baas | ||
Persoonsinformatie | ||
Volledige naam | Lubertus Hendrik Baas | |
Roepnaam | Lubbert, Hendrik Lubbert | |
Geboorteplaats | Wildervank | |
Doopdatum | 9 november 1794 | |
Overl.plaats | Deurne | |
Overl.datum | 25 september 1871 | |
Partner(s) | [[PersoonPartner(s)::Wilhelmina Derksen (1801-1838)]] | |
Beroep(en) | marechaussee, veldwachter |
Lubertus Hendrik (Lubbert, Hendrik Lubbert) Baas (1794-1871) was aanvankelijk marechaussee in Asten en vanaf 1837 veldwachter in Deurne. Zijn vrouw was hier enige tijd vroedvrouw.
Gezin[bewerken | brontekst bewerken]
Lubbert werd op 17 oktober 1794 te Wildervank geboren als zoon van Hendrik Lubbert Baas en Mietje Geerts Kram.
Hij huwde op een onbekende plaats en tijdstip met Wilhelmina Derksen, (Zutphen 29 december 1801 - Deurne 14 november 1838), dochter van Hermanus Derksen en Helena Vermaes.
Uit dit huwelijk werden minstens de volgende kinderen geboren:
- Henderikus, (Oldenzaal 1 maart 1828 - Oldenzaal 5 juni 1828).
- Maria, (Asten 14 januari 1830 - Deurne 14 oktober 1887). Zij huwde met Pieter Elsing (1821-1896).
- Juliana, (Asten 27 januari 1831 - Asten 27 januari 1831). Zij werd een uur oud.
Dochter werd protestant[bewerken | brontekst bewerken]
Lubbert Baas was Nederlands-hervormd en zijn vrouw katholiek. Hun dochter Maria was katholiek gedoopt en zou ook katholiek worden opgevoed. Maar na het overlijden van zijn vrouw veranderde de situatie. Hij probeerde, daartoe ook aangemoedigd door de predikant, zijn dochter met veel voorzichtigheid, zachtmoedigheid en overleg en zonder enige dwang over te halen naar het protestantse geloof wat uiteindelijk ook gebeurde. Dat was een actie die bij de katholieke Deurnese gemeenschap, en zeker bij de buren van veldwachter Baas, niet in goede aarde viel. Als hij afwezig was benaderden ze haar en probeerden door beloften, bedreigingen en schrikbeelden de ontluikende hoop des vaders te verijdelen. Daarop besloot Baas om het meisje gedurende een jaar ver van huis in de kost te doen bij protestantse vrienden die haar in de grondbeginselen der Christelijke Hervormde leer onderwezen. In september 1842 keerde ze terug naar haar vader, ging met hem naar de protestantse diensten, las met hem regelmatig de bijbel en volgde meerdere keren per week de catechisatie. Ze vermeed iedere omgang met katholieken en beantwoordde hun hatelijke opmerkingen met een medelijdende blik en verstandig stilzwijgen, aldus het relaas dat over deze zaak in de classis van Peel- en Kempenland werd opgetekend.[1] Op 30 maart 1845 werd Maria Baas, in tegenwoordigheid van den ouderling W.H. van Ravesteijn, aangenomen tot lid van de protestantse gemeente. Ze vertrok na haar huwelijk in 1854 naar met haar man naar Sint-Oedenrode en keerde in 1867 weer terug naar Deurne.[2]
Diaken en ouderling[bewerken | brontekst bewerken]
Hij was diaken toen op 6 april 1854 Geertruida van der Schans, Adriana van Kampen en Herman Huizing na afgelegde geloofsbelijdenis werden aangenomen als lid van de protestantse gemeente.
Baas was als ouderling aanwezig bij de eerste doop in Helenaveen door dominee Pitlo van de twee kinderen (een tweeling) van een ongehuwde moeder. In het doopboek werd hiervan de volgende aantekening gemaakt:
- Den 16den December zijn in tegenwoordigheid van den Ouderling L.H. Baas, in het voor godsdienstoefening bestemde gebouw in het Helena-veen gedoopt Albertus, zoon en Siena dochter van Lammechie Alarm, genoemde kinderen zijn geboren in het Helena-veen den 3den November 1860.
Beide kinderen overleden kort daarna.
Hij was als ouderling aanwezig bij de geloofsbelijdenis en aanname als lidmaat van de protestantse gemeente van de volgende personen:
- op 23 maart 1858 van Andries Huizing, Peter van Kampen en Wouterina van der Schans,
- op 7 oktober 1859 van Lukas Alarm en Hillegje Moes,
- op 12 oktober 1860 van Jacobus van der Schans, Pieter Antonie Wijnants en Jacoba Anna Wijnants,
- op 11 april 1862 van Hendrikje Huizing, Geesje Maes, Alberdina Maes, de al eerder genoemde jonge moeder Lammigje Alarm die nog datzelfde jaar vertrok naar Vriezenveen, Johannes Harms Kelderhuis en Jan Albers Weimenshove,
- op 27 maart 1863 van Maria van Kampen en Alida Kornelia van Uithoven.
Carrière[bewerken | brontekst bewerken]
Toen Lubbert Baas in 1837 naar Deurne kwam, droeg hij al 22 jaar een uniform. Eerst diende hij twaalf jaar bij het regiment kurassiers en daarna was hij tien jaar bij het korps Koninklijke Marechaussee. Hij vocht nog mee tegen Napoleon bij de slag van Waterloo in 1815. Toen vijftig jaar later op 25 juni 1865 in Leiden een groot herdenkings- en bevrijdingsfeest gehouden werd, ging er een uitnodiging naar alle nog in leven zijnde oud-strijders. In Deurne bleek behalve Lubbert Baas ook Albert Cornelis Groneman nog te hebben meegevochten. Aanvankelijk wezen beiden de uitnodiging van de hand maar naarmate het feest dichterbij kwam voelden ze er steeds meer voor om toch naar Leiden te gaan om daar mogelijk nog een of meer oude strijdmakkers van vroeger te ontmoeten. Ze gaven te kennen dat ze de festiviteiten wel wilden meemaken op voorwaarde dat ze tijdelijk onderdak kregen in het invalidenhuis aldaar.
Zijn eerste op papier vastgelegde kennismaking met Deurne was op 10 september 1830 toen hij, als marechaussee te Asten, hier een onderzoek moest komen verrichten en rapport opmaken van de zelfdoding van de 32-jarige krankzinnige Maria Brunas.
Toen er in januari 1837 in Deurne een tweede veldwachter nodig werd omdat de oude nog in functie zijnde veldwachter Nicolaas Delsperger vanwege lichaamsgebreken niet meer helemaal voldeed, solliciteerde Lubbert Baas met succes naar deze betrekking. Hij kon vanuit zijn oude betrekking als marechaussee te paard, waaruit hij vrijwillig ontslag had genomen, gunstige papieren van zijn overste, de luitenant-kolonel der koninklijke marechaussee, overleggen aangaande zijn zedelijk gedrag gedurende zijn diensttijd. Het feit dat zijn vrouw bevoegd was tot het uitoefenen van de verloskunde speelde daarbij ook een positieve rol. Met een jaarsalaris van 130 gulden mocht hij in Deurne beginnen. Zijn tegenkandidaat, de Vlierdense veldwachter Johan Martin Derx, moest zich tevreden blijven stellen met 100 gulden jaarlijks in Vlierden.
Op 28 februari 1837 werd hij door de Deurnese gemeenteraad aangesteld en op 9 maart volgde zijn officiële benoeming door de gouverneur. Op 1 april 1837 leverde hij zijn attestatie van lidmaatschap in bij de kerkenraad van de hervormde gemeente.
Ontslagpoging 1842[bewerken | brontekst bewerken]
In december 1842 klaagde hij met succes de zestigjarige landbouwer en olieslager Godefridus van Hombergh en diens zoon Arnoldus aan omdat ze een aantal palen hadden weggehaald en een sloot gedempt die dienden als afscheiding van zijn perceel land. Ze moesten ieder een gulden boete en de proceskosten van ruim tien gulden betalen.
Nog in die zelfde maand wilden de Deurnese bestuurders van hun veldwachter Baas af. Diens oude collega Delsperger was inmiddels al ruim vier jaar overleden en hij moest in zijn eentje de orde in de zeer uitgestrekte gemeente Deurne en Liessel handhaven. Er was door de districtscommissaris in het verleden herhaaldelijk bij de Deurnese bestuurders erop aangedrongen dat er een tweede veldwachter zou worden aangesteld maar dat vond men niet nodig en geldverspilling. Nu drongen diezelfde dorpsbestuurders er op aan dat hij ontslagen zou worden omdat hij zijn plicht niet goed zou vervullen. Zij formuleerden hun klacht als volgt:
- De ondergetekende assessoren en leden van het gemeentebestuur van Deurne Liessel verklaren bij deze dat bij hen menigvuldige klachten van plichtsverzuim tegen de veldwachter Baas zijn ingekomen en wel voornamelijk wegens het weinig surveilleren op de bedelarij en het hoeden en weiden van schapen en hoornvee op eens andere eigendommen, als ook over het groot verzuim van toezicht over het steken en weghalen van groestussen van de gemeente’s weide. Deurne 30 december 1842
Ondertekend door G. van Homberg, J. van Eijk, G.F. de Martines, H. van Haandel, H. Goossens, H. Verberne en J. van Grunsven.
Behalve met zijn geboekstaafde bewering dat hij in deze wel degelijk een flink aantal processen-verbaal had opgemaakt, verdedigde hij zich als volgt:
- Een ieder steekt turf in de Peel en daar waar hij wil. Ik kan aan de turf niet zien aan wien hij toebehoort. In de vlakte ziet men mij op grote afstand aankomen. Die een kwade zaak voorheeft, ziet om, men verwijdert zich bijtijds, en zodoende kan ik wel zien dat er turf vervoerd is, maar niet door wie.
Naar zijn zeggen zorgde ook het hiervoor genoemde geschil met Van Hombergh, die een grote invloed binnen de Deurnese gemeenteraad had, voor de vijandige houding van de dorpsbestuurders. Dat laatste werd ook door de districtscommissaris in een brief aan de gouverneur bevestigd. Deze brief eindigde hij als volgt:
- De veldwachter die zich overigens goed voordoet, is een Fries en niet van stijfhoofdigheid vrij te pleiten. Een verplaatsing naar een andere gemeente, zo mogelijk, zou het meest aan te raden zijn.
De gouverneur verwees het verzoek om ontslag dan ook wegens gebrek aan concrete feiten naar de prullenbak en wees de gemeente op:
- de dringende behoefte aan eenen tweeden veldwachter voor deze aanzienlijke en uitgestrekte gemeente, wier omvang op dertien uren gaans wordt geschat, en welke dus onmogelijk door slechts een persoon, ook met den besten wil, naar behooren kan worden gesurveilleerd en bediend.
Ontslag 1846[bewerken | brontekst bewerken]
Op maandag 21 juli 1846 hield Lubbert Baas het voor gezien als veldwachter van Deurne en vroeg hij bij de burgemeester om zijn ontslag, die het nog diezelfde week ter goedkeuring aan de gouverneur stuurde. Jan Coppenens werd zijn opvolger.
Twee maanden na zijn ontslag diende hij bij de gemeente een verzoek in om uitbetaling van het schutgeld, waarop hij recht meende te hebben. Bij zijn aanstelling zou hem dat door het gemeentebestuur zijn toegezegd. Tijdens zijn actieve dienst had hij daar nooit aanspraak op gemaakt en de gemeente weigerde nu om zijn verzoek te honoreren. Baas specificeerde zijn verzoek als volgt:
- 12 december 1838 van Antonie Kuijpers een rund ƒ 1,25
- 12 december 1838 van Antonius Seikens (1796-1869) twee runderen ƒ 2,50
- 12 december 1838 van Dirk Hobergen een rund ƒ 1,25
- 6 april 1842 van Peter Jacobs twee runderen ƒ 2,50
- 30 augustus 1842 van Theodorus Jacobs twee runderen ƒ 2,50
- 14 juli 1842 van Peter Jacobs een rund ƒ 1,25
- 14 juli 1842 van Dirk Hobergen een rund en vijf schapen ƒ 1,75
- 4 oktober 1842 van Anna Maria van Heugten 34 schapen ƒ 3,40
- 5 juni 1843 van Dirk Hendrik Jacobs twee runderen ƒ 2,50
- 5 juni 1843 van Henricus van Moorsel een rund ƒ 1,25
- 23 augustus 1845 van Gijsbert van den Bogaard 34 schapen ƒ 3,40
- 1 mei 1846 van Goort van de Kerkhof 56 schapen ƒ 5,60
Totaalbedrag ƒ 29,15
Of de oppositie van veel Deurnenaren tegen Lubbert Baas na diens ontslag als veldwachter ophield, valt te betwijfelen. Op 17 maart 1851 werd er op zijn verzoek proces-verbaal opgemaakt van baldadigheden die in Deurne hadden plaatsgevonden.
Op 10 juni 1853 werd hij door zijn opvolger geverbaliseerd wegens overtreding van artikel 10 van het politiereglement, hij had namelijk illegaal graszoden gestoken op gemeentegrond. De rechter sprak hem vrij omdat die niet overtuigend bewezen achtte dat Baas "zich op eene arglistige wijze van die graszoden heeft willen meester maken". De officier van justitie ging tegen deze uitspraak in hoger beroep.
Op 29 november 1855 moest hij opnieuw voor de rechtbank in Eindhoven verschijnen. Hij had namelijk twee deuren uit de gebinten gehaald van zijn huis op het gehucht Vreekwijk.[3] Hij verhuurde dat huis als vijf jaar aan Mathijs Slaats, maar die betaald steeds niet de volledige huursom. De handelwijze werd door de rechter niet goedgekeurd en hij kreeg een boete van 50 cent.
Financiële transacties[bewerken | brontekst bewerken]
Ondanks zijn karige salaris als marechaussee was hij zeker niet onbemiddeld. Op oudejaarsdag 1838 kon hij zelfs een kapitaal bedrag van 1000 gulden uitlenen aan Paulus Kusters uit Someren en nog geen twee jaar later nog eens 260 gulden aan de weduwe Rijnen-de Leeuw, eveneens uit Someren.
Op 7 januari 1841 kocht hij van Godefridus Knapen een huis in Deurne met 3.718 m² grond voor 275 gulden. Het huis stond waar tegenwoordig de Toon Kortoomslaan loopt ter hoogte van het adres Derpsestraat 33a. Op het goed rustte wel de verplichting dat de eigenaar jaarlijks een bepaalde hoeveelheid rogge afdroeg aan de armentafel van Helmond.
Op 6 maart 1843 kocht hij bij een openbare verkoop van de kinderen van Arnoldus Aarts de volgende goederen
- een akker van 1.090 m² voor 45 gulden,
- een akker van 1.900 m² voor 68 gulden,
- een akker van 2.330 m² voor 125 gulden.
Zowel op 12 april als op 5 december 1843 trad hij op namens de protestantse Maatschappij van Welstand bij de aankoop van boerderijen. Op 12 april kocht hij de boerderij van Simon Manders voor 1.600 gulden. Op 5 december kocht hij twee boerderijen in Vlierden op de latere adressen Heitveldweg 9 en Heiveldweg 11 voor 5.725 gulden. Een van de Vlierdense boerderij werd later bewoond door Evert Huizing, die evenals Lubbert Baas geboren was in Wildervank. Of Aaltje Harms Baas,de vrouw van Evert Huizing, een familierelatie met Lubbert had is niet bekend.
Op 5 mei 1847 kocht hij van Johanna Melis:
- een huis met 2.680 m² grond voor 224 gulden,
- een akker van 1.580 m² voor 35 gulden,
- een weiland van 2.020 m² voor 54 gulden,
- een weiland van 7.560 m² voor 96 gulden.
Op 13 en 14 juli 1847, 19 juli 1849, 19 juli 1851 en 14 juli 1859 pachtte hij een aantal klampen tienden te Deurne.
Op 4 december 1848 kocht hij van de erfgenamen van Peter van de Kerkhof
- een weiland van 1.830 m² voor 100 gulden,
- een akker van 2.270 m² voor 72 gulden,
- een akker van 3.840 m² voor 82 gulden.
Op 20 augustus 1849 kocht hij van de kinderen van Jan Martens een akker van 1.960 m² voor 40 gulden.
Op 30 oktober 1849 kocht hij een huis in Deurne met 5.180 m² grond. Op 13 december 1860 verkocht hij het geheel voor 150 gulden aan Francis Meulendijks.
Op 21 januari 1851 kocht hij van Jacobus van Bommel een akker voor 48 gulden.
Op 3 maart 1851 kocht hij van de kinderen en erfgenamen van Johannes Francissen alias Michiels twee huizen met een aantal percelen grond voor 370 gulden.
Op 17 april 1851 verkocht hij aan Johannes Pieterzoon van Gogh een perceel bouwland voor 50 gulden.
Op 15 mei 1851 kocht hij van Arnoldus van Wetten en zijn kinderen een akker voor 90 gulden en twee weilanden voor respectievelijk 200 en 110 gulden.
Op 30 mei 1851 kocht hij van Willem Evers een huis met 146 m² grond voor 60 gulden. Het huisje stond ongeveer op het huidige adres Kranenmortelweg 14.
Op 23 juli 1851 leende hij 1000 gulden aan jonkheer meester Carel Frederik Wesselman van Helmond.
Op 6 januari 1852 verkocht hij aan Joseph Seijkens een huisje met een tuintje en een stukje weiland voor 80 gulden.
Op 14 juli 1852 kocht hij van de kinderen van Thomas Bankers, Andries van Gog en Daniel van Lierop voor 73 gulden een akker genaamd de Reek. Deze akker vormde onderdeel van een gebied met die naam, niet in de Houtenhoek waar de tegenwoordige straat met die naam ligt, maar in de Koolhof ongeveer ter hoogte van de Swalm.
Op 12 september 1853 trad hij weer op namens de Maatschappij voor Welstand toen hij voor 195 gulden van de erfgenamen van Jan Maas een weiland in De Eeuwsels, groot 4.560 m², kocht. Dit weiland lag achter de Zeilbergsestraat tussen de huidige Kulertseweg en Legerweg. Een ander weiland van 4.473 m² werd door hem gekocht voor 195 gulden.
Op 6 februari 1855 kocht hij van de kinderen en erfgenamen van Maria Bertrams, de weduwe van Jan van Bommel en Peter Adriaans, een akker bij de Waterweg van 980 m² voor 50 gulden en een akker van 1750 m² voor 90 gulden. De eerstgenoemde akker lag ongeveer ter hoogte waar de Amstel overgaat in de Hagelkruisweg. De tweede akker lag aan de Peelstraat waar later het hoenderpark van Gerrit Ugen was.
Op 5 september 1855 kocht hij, als lasthebber van Johannes van Horik, van Francisca Koppens, de vrouw van Willem van Dinther een akkervan 2.030 m² voor 220 gulden. Voor zichzelf kocht hij een akker met weiland aan de Milheeschedijk voor 260 gulden.
Op 11 december 1855 kocht hij van Johannes Hesemans een weiland van 2.100 m² voor 100 gulden.
Op 4 februari 1856 kocht hij van Hendrik en Johannis Munsters voor 55 gulden een schuur die vóór 1 mei 1856 moest zijn afgebroken. Deze schuur stond aan de Stationsstraat op het huidige adres Stationsstraat 53. Namens de Maatschappij van Welstand kocht hij een weiland van 2.380 m² voor 206 gulden. Het lag aan de huidige Randweg ter hoogte van de Batspade.
Op 9 maart 1857 verkocht hij voor 90 gulden aan Jan Bastiaans een akker van 1.620 m², genaamd de Vloeiakker. Deze akker lag ongeveer ter hoogte waar nu de Flemingstraat uitkomt op de Dunantweg.
Op 12 september 1858 leende hij 500 gulden aan de Deurnese landbouwer Antonius van Horik, die daarvoor zijn boerderijtje als hypotheek stelde.
Op 7 december 1858 kocht als lasthebber van Hendricus Jacobs voor 130 gulden een huis met 473 m² grond op de Grote Bottel.
Op 30 april 1860 kocht hij van Johannes Nooijen een huis met 1.390 m² grond voor 330 gulden.
Op 14 november 1861 kocht hij van de kinderen Melgers voor 172 gulden een akker van 2.630 m² aan de oude weg van Helmond naar Deurne.
Op 2 juni 1862 verkoopt hij aan Johannes Thomaszoon Adriaans een weiland genaamd de Ganzevlaas 1830 m² voor 120 gulden.
Bronnen, noten en/of referenties
|