Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Kerkhofhoeve
De Kerkhofhoeve in Vlierden stond aan de huidige Oude Torenweg en was een van de boerderijen die vroeger eigendom waren van het klooster Binderen in Helmond.
De ouderdom van de Kerkhofhoeve staat niet vast. De vroegste vermelding is te vinden in het cijnsboek van de heren van Helmond uit 1381, waar sprake is van Arnoldus filius Dappers - uijtte hoeffve genaemt den Kerckhoff. In een beschrijving uit 1414 staat huijs ende hoff metten hofstat biden goede te Kerchof in den Vensenhoff. In latere vermeldingen is sprake van het erf des convents van Bijnderen, een aanduiding die de geijkte benaming werd voor de Kerkhofhoeve. De naam Kerkhofhoeve werd slechts bij uitzondering gebruikt.
De hoeve lag tot in de negentiende eeuw dicht bij de oude kapel aan de Oude Torenweg. Merkwaardig is dat er in de middeleeuwse stukken nooit sprake is van bijvoorbeeld de Kapelhoeve. Wel werd af en toe gesproken van een hoeve omtrent de capelle. De ligging op of tegen het oude kerkhof was dus blijkbaar een belangrijkere indicatie. Rondom de oude kapel, waarvan rond de eeuwwisseling alleen nog maar een torenruïne was overgebleven, lag het kerkhof of een terrein dat als zodanig had dienst gedaan in de eeuwen daarvoor. Met de benaming moet men overigens oppassen, want men is direct geneigd aan een begraafplaats te denken, maar het kan ook gewoon in zijn oorspronkelijke vorm de hof om het kerk- of kapelgebouw geweest zijn. Kerkhoven hadden vroeger een belangrijke functie in de samenleving. Naast het gebruik als begraafplaats was het ook een gewilde plaats voor notarissen die er hun notariële akten uitschreven voor de bevolking.[1] Ook konden er de schoolkinderen door de meester worden onderwezen en/of werden er onder een lindeboom de volksvergaderingen gehouden. Het is daarom misschien niet zo verwonderlijk dat in de directe omgeving van de Kerkhofhoeve rond 1400 een huis ligt dat de naam droeg tgoet ter Lynden.
Over het gebouwencomplex van de Kerkhofhoeve is geen gedetailleerde informatie bekend. In 1422 is sprake van een brandput of brandkuil die in de buurt van de hoeve lag, namelijk den bornput van den goeden ten Kerchove. Veel vroegere bewoners van de hoeve voegden aan hun eigen familienaam een tweede naam toe die verwees naar de Kerkhofhoeve. Zo zijn bijvoorbeeld bekend
- Aelbrecht van den Kerckhove soen wilen Gherit Weylarts (1436)
- Aelbrechtsoen van den Kerchove wittich man ende momboir Aleiten syns wyfs dochter wilen Bruystens van den Scoetacker (1446).
Conflict rond 1530 tussen de abt van Villers en het klooster in Helmond[bewerken | brontekst bewerken]
Voor de abdij van Binderen was de pachthoeve een bron van inkomsten. Een van de hoevepachters, ook wel laten genoemd, namelijk onsen laet op onse hoeve te Kerckhoff, geheiten Steven Jan Beirckers kwam op 7 september 1530 in beeld toen hij aan de abdis en kloosterlingen een geldlening van 200 gulden verstrekte, die het convent nodig had om het visitatiebezoek van de abt van Citeaux volledig te kunnen bekostigen.
De abt uit het moederklooster Villers, Dyonisius van Zeverdonck, verscheen met zijn gevolg te Helmond en de verblijfkosten kwamen voor rekening van Binderen. Dat bezoek zou er oorzaak van zijn dat er iets meer over de Kerkhofhoeve bekend is. Er bestond al enige tijd een conflict tussen de abt van Citeaux en de Binderse nonnen. Gesteund door de regering in Brussel wilde hij een poging ondernemen om de adellijke nonnen te dwingen tot hervorming, tot een strengere beleving van het religieuze leven. De jonkvrouwen verzetten zich echter heftig en willen van geen hervorming weten. De levensstijl die zij vanouds in praktijk brachten, kon volgens hen gehandhaafd blijven en ze weigerden pertinent aan de voorgestelde hervorming mee te werken. Het conflict werd op de spits gedreven en aan de abdis en haar nonnen werd een zwaar ultimatum gesteld namelijk óf de hervorming aanvaarden of terugkeren naar de eigen familie. De nonnen bleven onvoorwaardelijk vasthouden aan hun eigen ideeën en kozen uiteindelijk voor de laatste optie. Ze verlieten het klooster. Hun plaats werd meteen ingenomen door een aantal nonnen afkomstig van het klooster Hertogendal. Het gevolg van dit conflict was dat keizer Karel V, met het oog op eventuele gerechtelijke inbewaringstelling van de abdijgoederen, op 13 juni 1532 een bevelschrift uitvaardigde aan de deurwaarder om alle goederen van de abdij door een aan te stellen rentmeester te laten beheren.
Laurens Raes, een deurwaarder van de Raad van Brabant, stelde op 27 september 1532 een onderzoek in naar de goederen, hoeven, pachten, cijnzen en renten van het klooster Binderen. Hij liet de zittende hoevenaren een verklaring afleggen over de jaarlijkse baten en lasten en over de grootte van de veestapel. In die tijd was het gebruikelijk dat het vee half aan de abdij en half aan de pachter toebehoorde. Voor wat betreft de Kerkhofhoeve stond in het onderzoeksrapport:
- In Vlierden - Steven Mertens op de Kerckhove - 12 mud koren, 1 sester zaad, 4 sester erwten, 6 hoenderen en 18 pond boter, 3 paarden, 12 hoornbeesten en 50 schapen.
De deurwaarder gebood de pachters om al wat zij aan het convent schuldig waren voortaan uitsluitend te betalen aan degenen die daartoe door de keizer waren aangewezen. Wie zich daar niet aan hield liep het risico van een boete van 300 Carolusguldens.
Latere vermeldingen[bewerken | brontekst bewerken]
Toen in 1648 de Tachtigjarige Oorlog beëindigd werd met de Vrede van Münster waren de abdissen van Binderen nog steeds eigenares van de hoeve en in het cijnsregister van Helmond worden achtereenvolgens genoemd de Joffrouwen Johanna van Gerwen, Anna van Vlierden en Barbara Oudart. Ze zouden ze niet lang meer in eigendom hebben want de Staten-Generaal besloot tot confiscatie. De goederen werden aangeslagen en de zusters weken in 1650 noodgedwongen uit naar Venray. De verlaten abdij werd betrokken door Johan Pieterson die door Den Haag was aangesteld als rentmeester van alle geestelijke goederen in Peelland. Vanaf dat moment werd de hoeve onttrokken aan Binderen en de naam Kerkhofhoeve werd tijdelijk omgedoopt tot sLandshoeve of de hoeve vant gemeene lant om daarmee aan te geven dat ze voortaan rechtstreeks ressorteerde onder de Staten-Generaal.
Uit een pachtovereenkomst die tot 1655 liep, weten we dat de hoeve nog verpacht is geweest door de abdis vrouwe Johanna van Eijl aan een zekere Jan Joost Willems. Die moest als pachtsom jaarlijks opbrengen: 8 mud rogge, 4 mud boekweit, 2 mud haver, 1 vat erwten en 2 vaten raapzaad en voor de huijsinge schuijren stallen, eeussels oft weijlanden, groeslanden ende beemden 12 hoenders, 4 manden eieren, 30 pond boter, 4 pond was, 1 varken van 150 pond en een ooi met een lam.
Vermoedelijk is de pacht na 1655 gecontinueerd omdat Jan Joosten juist in dat jaar geld leende van de Helmondse koopman Evert van Handel. Dit zijn op zich flinke pachtbedragen die een zware last betekenden voor de pachters en in rustige en vredige tijden misschien wel op te brengen waren, maar bij misoogsten, natuurrampen of oorlogsgeweld kwamen deze pachters soms diep in de schuld te zitten. Zo is bijvoorbeeld bekend uit het rampjaar 1672 dat Jan Joost Willems toen zeer zwaar getroffen wordt doordat Franse troepen al zijn landerijen gelegen tussen de Belgerense en Stipdonkse watermolen onder water hadden gezet. De schepenbank stelde een nader onderzoek in en probeerde een fikse schadevergoeding te claimen voor de hoevenaar van de Kerkhofhoeve.
Jan Joosten stierf in 1675. De familie bleef overigens wel als pachter op de hoeve wonen. Men probeerde het bedrijf weer op te bouwen maar voortdurende oorlogshandelingen in het gebied moeten dit grotendeels belemmerd hebben.
Een huisgezinslijst uit 1702 geeft de situatie op de hoeve nauwkeurig weer. Het gezin bestond uit zeven gezinsleden en onder het vee telde men 4 paarden, 10 heel beesten, 6 halve beesten, 7 kalveren, 85 schapen en 2 varkens. Evenals in de Middeleeuwen was het rond 1700 nog de gewoonte om zich te noemen naar de hoeve waar men woonde of waar men vandaan kwam. Een betrouwbare bron in deze zijn de gildelijsten van de Vlierdense schut waarin heel wat gildebroeders opduiken die zich van de Kerckhoff noemden.
Via de rentmeesters van de geestelijke goederen werd de hoeve regelmatig verpacht. De pachtsom lag rond 1735 op 45 gulden op jaarbasis, exclusief de vaste lasten die op de hoeve rustten.
In 1737 klaagde hoevenaar Marcelis Jan Peter Joosten van ’s landshoeve de Kerkhof dat er nodig gerepareerd moest worden aan de boerderij. Er werd een timmerman gestuurd om de tekortkomingen te inventariseren. Deze begrootte de reparaties op 204 gulden. De hoevenaar verzocht bij de Raad van State om een publieke aanbesteding van het uit te voeren werk en hij kreeg daarin zijn zin.[2]
Door tussenkomst van rentmeester Hendrik de Kempenaar kwam een deel van het hoevecomplex, bestaande uit verschillende gebouwen, uiteindelijk voor 1000 gulden, te betalen over een termijn van 40 jaren, in handen van de drossaard van Deurne Pero de Cassemajor en via hem tenslotte aan dominee Hendrik Sluiter. Hiermee verdween de Kerkhofhoeve definitief uit de administratie van de rentmeester. De Cassemajor liet er in 1739 een nieuw gedeelte bijbouwen of een verouderd deel vervangen, waarvan een uitvoerig bestek, zowel voor de timmerman als voor de metselaar, bewaard is gebleven. Het werk werd gegund aan de laagste inschrijvers, namelijk Huijbert Goort Raijmakers uit Bakel en Jan Teunis Mennen uit Asten. Zij werden vanaf 19 maart belast met de uitvoering van de bouw van een keuken, kelder, opkamerke en het opknappen van de bijgebouwen.
Op 10 oktober 1785 verkocht de Geldropse predikant Jan Jacob Slingsbie, gehuwd met een dochter van Hendrik Sluiter, zijn bezittingen in Vlierden. De Kerkhofhoeve ging daarbij voor 240 gulden naar Jelis van Heugten. Gedurende de negentiende eeuw hadden achtereenvolgens de families Van Heugten, Berkvens, De Maurissens en Verstappen de hoeve in eigendom. Het voorste gedeelte langs de Oude Torenweg werd rond 1904 door brand verwoest. Het achterste gedeelte bleef nog lang in takt. Van de oorspronkelijke hoeve is momenteel niets meer terug te vinden, tenzij in de wat diepere bodemlagen ter plaatse.
Bronnen, noten en/of referenties
|