U steunt de heemkundekring door lid of vriend te worden.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis.

Deurne’s Confectieatelier

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Versie door Theo V (overleg | bijdragen) op 8 mrt 2016 om 19:28
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Interieuropname van Decona dat toen gevestigd was in de voormalige bedrijfshal van Graan- en meelhandel Schiks aan de groeneweg 11 in Deurne.

Deurne’s Confectieatelier , kortweg Decona genoemd, ontstond in 1955 en werd per 17 november 1976 opgeheven. In de tussenliggende periode hebben zo’n twaalfhonderd modinettes bij Decona op de loonlijst gestaan.

Ontstaan en bestaan

Het was Lamberta Maria Theresia (Bep) Köhnen, (Deurne 30 maart 1926), dochter van Adrianus Theodorus Köhnen (1894-1944) en Jacomina Cornelia Coppus (1898-1988) en echtgenoot Henricus Franciscus Theodorus Bernardus Gijsbers (1922) (Hank) Gijsbers, (Deurne 5 april 1922) die het bedrijf in 1955 startte.

Het begon allemaal met een geïmproviseerd atelier thuis aan de Liesselseweg 4 in Deurne (centrum) waar Bep aanvankelijk vooral luxe pyjama’s ontwierp en produceerde. Ze zag het aantal orders snel stijgen en Decona verhuisde naar de voormalige bedrijfshal van Graan- en meelhandel Schiks aan de Groeneweg 11. De werkzaamheden vonden plaats in het deel van het fabriekspand gelegen aan de Groeneweg (ingang aan de kant van de Molenstraat). In het andere (veel grotere) deel gelegen aan de Groeneweg, ingang aan de kant van de toenmalige Hogeweg, was toen nog een afdeling van de Natex N.V. gevestigd. Het deels bakstenen en zwaar houten fabriekspand deed tot 1930 dienst als Haspelarij van Carp, de garen en textielfabrikant George Jan Willem Carp (1798-1870) uit Helmond. Tijdens de mobilisatie 1939-1940 heeft het pand dienst gedaan als kazerne/verblijf voor opgeroepen 27 RI militairen die hier in de regio gelegerd waren en werd toen in de volksmond kazerne De Peelturf genoemd.

Toen de hoofdvestiging van de Natex N.V. eind jaren vijftig van de Textielstraat 6 naar de Industrieweg verhuisde nam Decona ook het resterende deel van het fabriekspand in gebruik. Begin jaren zestig was er een groot ruimtegebrek en werd er een tweede ietwat kleiner maar ook bakstenen zwaar houten gebouw opgericht, parallel naast het fabriekspand aan de zijde van de Groeneweg/Hogeweg, waarin toen de magazijnen, de werkvoorbereiding, de kantine en de opleidingsschool werden ondergebracht. In het hoofdgebouw bevonden zich de productieafdelingen, zetelde er de directie en bedrijfsleiding, de administratie en de technische dienst. Ondanks deze uitbreiding was er nog steeds een gebrek aan huisvestingscapaciteit. Decona huurde dan ook wel bijna permanent opslagruimte elders in Deurne, onder andere in het pand Groeneweg 4 van Sjef Guffens en Zaal Mijberg in de Sint-Jozefparochie waar voordien kousen- en Sokkenfabriek Jansen de Wit gevestigd was.

Ontwikkelingen

Personele bezetting / Thuiswerksters

Het bedrijf van het echtpaar Gijsbers (inmiddels was Hank als algemeen directeur ook actief in het bedrijf gestapt) groeide uit van een bedrijfje met 10 vaste werkneemsters tot zo’n 150, vooral jonge vrouwen. Als een meisje trouwde stopte ze met werken. Dat hoorde in die tijd zo. Een aantal van hen deed dan (of later) nog wel thuiswerk voor Decona. Gemiddeld waren er op jaarbasis zo’n 50 thuiswerksters actief, bovenop het vaste personeelsbetand aan de Groeneweg. Met busjes van Decona werd het materiaal dan aan- en afgevoerd naar en van huis. Het thuiswerk beperkte zich meestal tot wat eenvoudiger naaiwerk dat dan moest passen binnen het actuele productieschema in de fabriek en wat op de door Decona ter beschikking gestelde naaimachines kon worden gedaan en die “slechts” een netspanning van 220 Volt hadden. De zwaardere machines binnen Decona zelf, met name lock- en stikmachines et cetera, draaiden op krachtstroom (380 Volt).

Opleidingsschool

Jonge meisjes werden door Decona (vooral door Bep) zelf opgeleid tot modinette waarna ze konden doorstromen naar “het grote atelier”. Daar werkten ze aan dames- en heren blouses, pyjama's en luxe nachtkleding. In de jaren zestig was bijvoorbeeld de “babydoll”, een kort nachthemdje met pofbroek, razend populair. Synthetische stoffen waren er toen nog niet. Decona werkte voornamelijk met flanel, zijde, satijn en katoen, Tegen de jaren zeventig kwamen pas materialen als nylon en dergelijke in beeld. De opleiding tot modinette was een erkende en gewilde (Stichting Vakopleiding Confectie-industrie (V.O.C.) / Ministerie van Onderwijs). Het ging om een echt vakdiploma, heel wat voor die tijd. De opleidingsschool van Decona had een hoge status bij de VOC en was vermaard tot ver in de regio.

De benaming “atelier” was eigenlijk gezien de omvang van Decona zoals die in de eerste helft van de jaren zestig was geworden, niet meer op zijn plaats. Er was sprake van een confectiefabriek waarin er op een industriële schaal werd geproduceerd. De tijd van het echte vak(hand)werk; ontwerpen, naald en draad, schaar en knippen, garneren, raderen en plisseren, het vervaardigen van kleine oplagen en per stuk kleding was voorbij. Zo ook die van het loonzakje en later de ponskaart.

Het productieproces / producten

Opleggen, afdelen, naaien/stikken/lokken/kragen knoopschat en knopen zetten/, strijken en raderen, in en verpakken, expediteren

Het begon met het opleggen (zeg maar het stapelen van lagen stof) van de te verwerken stoffen. Dit gebeurde met een soort wagen die reed op rails op een lange en brede soort tafel en waarin in een stevige constructie in een stang/grote haspel een rol stof was geplaatst. Na elke “rit” werd dan op het eindpunt een laag stof vanuit de rol afgesneden. Zo ging dit op en af en rol na rol door, totdat de gewenste oplage was behaald. Er werden oplagen gemaakt van vele tientallen tot wel honderden per order. Op deze “gestapelde” lagen stof werden dan de patronen vastgezet van alle onderdelen (panden) van het betreffende product. Op de snij-afdeling werden dezen dan volgens de lijnen van het patroon (uit)gesneden, afhankelijk van de stof of grootte van de oplage met een grote lintmesmachine of met een handsnijmachine, waarna al deze panden (in grote oplagen) werden afgedeeld, genummerd en voorzien van een naai-instructie naar soort en volgorde de productie (naaiafdeling) werden ingestuurd. De modinettes naaiden deze panden aan elkaar (naaimachines), daar waar nodig werd er gestikt en/of gelockt (stik- en lockmachines), werden er kragen geplaatst, knoopschatgaten gemaakt (knoopschatmachine) en knopen gezet. Eenmaal klaar ging het product naar de strijkafdeling, waar er (in die tijd al) met gebruikmaking van stoom en sproeiwater werd gestreken, en waar eventuele oneffenheden werden hersteld (achtergebleven spelden verwijderen, raderen enzovoort). Vervolgens was het inpakken al naar gelang (in verpakking of hangend op kleerhanger in rekken), en kon het product (in grote hoeveelheden) naar de klant via de expeditie. Het was een samenspel van vele handen en meerdere machines. Achter een rij machines naaiden de modinettes de kleding in volgorde. In feite was er sprake van “lopendebandwerk”, echter het tempo werd bepaald door vooral de modinettes zelf. In bakken werden te bewerken stukken/panden in een soort goot door de modinettes zelf doorgeschoven. Het tempo op een gebalanceerde wijze bepalen en in de hand houden was een grote opgave voor de bandleidsters. Werkte de ene modinette sneller dan de ander in dezelfde lijn of liep er een machine vast, ontstond er een opstopping. Geregeld moest er door middel van overwerk het een en ander worden overgedaan of ingehaald.

Decona produceerde vooral nachtkleding, blousen (ook uniformblousen bijvoorbeeld voor KLM en andere grote maatschappijen), zwemkleding, dusters en badjassen onder- en voor onder andere de merken; Neumann, Treffer textiel, Hollandia, Eberhardt.

Technische dienst

Ook was het een hele toer voor de technische dienst, er liep doorlopend een monteur door de fabriek, om alles aan de gang te houden of technische problemen voor te zijn. Door de hele bedrijfshal liepen netspanning- en krachtstroomkabels waarvan er op elk gewenst punt kon worden afgenomen. Verder liepen er wel zo’n beetje overal hoge druk perslucht- (pluizen wegblazen), water- en stoomleidingen, waarvan er op meerdere locaties kon worden afgetapt.

Tot ongeveer het einde van de jaren zestig waren er regelmatig stroomstoringen “van buiten af”, daar de stroom-voorziening van het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf (GEB) toen nog niet optimaal was. Als Stoomzuivelfabriek Sint-Isidorus aan de Molenstraat en Decona, beiden op een steenworp afstand van elkaar gelegen, als grootverbruikers tegelijkertijd op volle kracht draaiden viel de stroom nogal eens uit. Monteurs van het GEB hebben geregeld kunst en vliegwerk moeten leveren om het een en ander in goede banen te leiden.

Henk van Dijk, de chef van de opleg-, afdeel- en snij-afdeling, en bandleidster Fridy Rakels hebben vele jaren bij Decona gewerkt.

Nevenvestigingen

Ospel

Om alsnog een inhaalslag te pogen te maken door vol in te gaan zetten op kwaliteitsconfectie, startte Decona een nevenvestiging in Ospel (gemeente Nederweert) waar ongeveer 40 modinettes werkten, en die onder Deurnese leiding (ervaren leidinggevenden van Decona Deurne) stond.

Gemert

Vanuit de familie Gijsbers werd er in Gemert in 1974 ook nog - los van de Decona-structuur - een confectiefabriek (Hagy B.V.) opgericht (50 werknemers) met het doel om kwaliteits-confectie te gaan produceren en in wisselwerking met Decona en voor Decona ook nog iets positiefs te kunnen gaan betekenen. Ook dit bedrijf - zoals ook heel veel anderen - heeft de jaren tachtig niet meer gehaald. De textiel- en confectiebranche in Nederland werd in relatief korte tijd gedecimeerd, vooral ook in onze regio zijn de klappen toen flink voelbaar geweest.

Malaise in textiel en confectiebranche

Eind jaren zestig kwam de klad in de textielbranche en vervolgens ook de confectie, door de opkomst van de “lage lonen landen”. Aanvankelijk ging het hier om landen als bijvoorbeeld Spanje en Portugal (toen beiden nog geen lid van de E.E.G.). Door anticiperend beleid te voeren, zoveel mogelijk te moderniseren, gaan voor kwaliteitsconfectie, samenwerken met anderen in de confectiebranche (in- en verkoop centraliseren via Confectie Centrum Amsterdam) en het investeren in eigen personeel en het aantrekken van een aantal hoog gekwalificeerde functionarissen (zo is vanaf 1969 jarenlang Ingenieur H. van Horen, afkomstig van de HTS voor de textiel en confectie-industrie werkzaam geweest als bedrijfsleider te Deurne) kon de sterk toenemende buitenlandse concurrentie uit Europa nog een tijd het hoofd worden geboden. Decona exporteerde veel binnen Europa, met name naar Duitsland. Dit gebeurde toen nog in een tijd dat binnen Europa de grenzen nog niet open waren zoals nu. Alles moest bij de douane worden aangegeven (declareren), op alles moesten in- en uitvoerrechten worden betaald en diende de BTW (omzetbelasting) te worden verrekend. Vele busjes en vrachtwagens gingen richting het oosten, zodanig dat er bijna wel permanent een declarant bij de grensovergang “Keulse Barrière” te Venlo voor de confectie-industrie werkzaam was.

Later (tegen het midden van de jaren zeventig) volgde de massa-import - zonder niet al te veel beperkingen hiertegen vanuit de Nederlandse overheid - vanuit vooral Aziatische derde wereldlanden, waar nog veel goedkoper geproduceerd kon worden. Kort gezegd kwam het er uiteindelijk eigenlijk op neer dat de goedkopere modehuizen en de textielsupers de producten in de etalage hadden hangen en/of in de bakken hadden liggen, tegen verkoopprijzen richting consument, waarvoor de Nederlandse confectie-industrie ze zelfs niet meer uit de fabrieken en ateliers kon laten rollen.

Het mocht niet meer baten. Werktijdverkorting moest worden ingevoerd. Later (1974 en verder) vielen er ook ontslagen. Er was geen houden aan, zodat Decona uiteindelijk besloot de productie te staken. Conform het handelsregister van Eindhoven werd Decona per 17 november 1976 opgeheven en volgens het blad Texpress werden er toen 75 werknemers (de laatst overgeblevenen) werkloos.

Saamhorigheid personeel

De saamhorigheid onder het personeel is bij Decona - dit zeker in de jaren zestig - altijd groot geweest, zo ook hun loyale verbondenheid met het bedrijf en de familie Gijsbers. Veel werd er samen aan activiteiten meegedaan. Met de Deurnese Avondvierdaagse werd er bijvoorbeeld in twee grote groepen meegelopen, dat in zelf ontworpen en gemaakte uniforme modieuze kleding (“Wij zijn de meisjes van het confectieatelier …….. “, wie kent het liedje nog?). Steevast sleepten de meiden van Decona de eerste en tweede prijs in de wacht in de categorie “groepen”. Met carnaval gaven ook groepen Decona-meiden mooi en origineel uitgedost in hun eigen (gemaakte) kloffie indrukwekkend acte de presente. Op 21 april 2001 is er in gemeenschapshuis “De Vierspan” in Deurne nog een Decona reünie gehouden, met een grote opkomst.

Bron

  • Archief Pieter Gijsbers, zoon van Hank en Bep
Vrouwen van Confectieatelier Decona aan het werk in het gebouw waar voorheen Graan- en meelhandel Schiks gevestigd was. Foto ter beschikking gesteld door Peter Schiks.