Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand. |
Hendrik Raescop (circa 1385-1455)
Hendrik Raescop | ||
Persoonsinformatie | ||
Volledige naam | Hendrik Raescop | |
Geboorteplaats | Uedem | |
Geboortedatum | circa 1385 | |
Overl.plaats | Utrecht | |
Overl.datum | 22 januari 1455 | |
Beroep(en) | geestelijke, pastoor |
Hendrik (Heinrich) Raescop (1385-1455) was waarschijnlijk de beroemdste Deurnese pastoor in de geschiedenis van de Willibrordusparochie, hij was naast pastoor van Bakel-Deurne, waarvan hij de zielzorg aan een vervanger overliet, een hoge geestelijk aan de Romeinse Curie, proost van de Mariakerk in Utrecht en thesaurier van de Domkerk aldaar.
Hendrik was betrokken bij de stichting van de theologische faculteit van de Katholieke Universiteit Leuven in 1431.
Na een studie in Parijs -waar hij de graad van magister artium had behaald- begon hij, met behulp van een aantal plaatsgenoten uit de streek rond Uedem en Goch in het hertogdom Kleef, tijdens de nadagen van het Schisma, aan een loopbaan aan de curie. Hij werd familiaris van paus Martinus V en vervulde een aantal ambtelijke functies.
Zijn eerste activiteiten aan de curie zijn traceerbaar vanaf 1415 als schrijver (scriptor). Hij begon als scriptor en werd daarna als abbreviator belast met het opstellen en controleren van uitgaande pauselijke bullen.
Tussen 1432 en 1435 was hij in Basel bij het algemene concilie.
In het jaar 1439 verhuisde Raescop van Rome naar Utrecht om zijn kerkelijke ambten daar beter te kunnen uitvoeren. Hij bewoonde het huis de Roode Poort, gelegen aan het Domplein.
Heinrich Raescop werd begraven in de Blasiuskapel, die ook wel Raescopkapel heette, in de Domkerk van Utrecht. Een grafsteentje (zie afbeelding) in de kerk herinnert nog aan deze begrafenis.
Bestuurlijke activiteiten[bewerken | brontekst bewerken]
Domthesaurier Raescop verdiende in 1448 ruim 80 pond als kanunnik van de Dom en kon ook nog presentiegelden verdienen bij andere Utrechtse kapittels omdat hij tevens proost van Sint-Marie en kanunnik van Oudmunster was.
Hij was de eerste die een dagelijkse H. Mis stichtte in de Domkerk. De organisatie van de kapelaans liet dan door een van hun leden-kapelaans -dat kunnen ook steeds wisselende geestelijken zijn- dagelijks een zielenmis voor de stichter van het altaar lezen, dit om deel te kunnen hebben aan de inkomsten die aan het altaar verbonden waren.
Koenraad van Coesveld en Hendrik Coppen uit Ueden volgden hun plaatsgenoot Hednrik Raescop naar functies in Utrecht.
Als familiaris (kamerheer) van keizer Sigismund had hij toestemming om een adellijk wapen te voeren, alhoewel dat niet noodzakelijk betekent dat hij ook in de adellijke stand binnenkwam.
Zijn voornaamste beneficies in Brabant waren het pastoraat van Bakel en Deurne en dat van Rijsbergen. Van de parochie Bakel en Deurne was hij in ieder geval al in 1426 pastoor. Hij was reeds pastoor van de parochie in de tijd dat hij in Rome woonde en aan de curie was verbonden. Omdat hij hierdoor de praktische zielzorg niet kon verzorgen, huurde hij een plaatsvervanger in. De collatierechten van deze parochie in het bisdom Luik vielen toe aan de abdij van Echternach in Luxemburg. In de jaren 1436 en 1437 werkte Raescop er aan mee dat Gemert werd afgescheiden van Bakel-Deurne en werd verheven tot een zelfstandige parochie. Als compensatie ontving hij wel een jaarlijkse lijfrente van 300 Rijnse guldens. Dat geeft wel aan hoe rijk de oorspronkelijke oerparochie, waarvan Gemert slechts een vierde deel was, moet zijn geweest. Hij bleef als pastoor aan de parochie Bakel en Deurne verbonden tot aan zijn overlijden in 1455.
In de stad Utrecht was hij kanunnik van Oudmunster, proost van de Mariakerk en thesaurier van de Domkerk. Als thesaurier was hij verantwoordelijk voor alle kostbaarheden van de kerk en de schatkamer.
Nog tijdens zijn leven stichtte Raescop een gasthuis voor oude mannen in zijn geboorteplaats Uedem en stelde daarvoor zijn eigen huis beschikbaar dat gelegen was aan de Viehstraße. Bij dit gasthuis moest een Latijnse school komen voor twaalf leerlingen. Het gasthuis was ook bedoeld voor twaalf oude mannen. Gezien de strenge regels en de twaalf bewoners moet dit gasthuis een apostelhuis zijn geweest. In 1451 kreeg Raescop toestemming om zijn apostelhuis om te vormen tot een klooster. Dit klooster kreeg de naam van Gnadenthal en maakte deel uit van de Congregatie van Windesheim.
Bronnen, noten en/of referenties
|