Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Deserteurs tijdens de Belgische Opstand
In Deurne waren veel deserteurs tijdens de Belgische Opstand (1830-1839), met name in 1831.
Desertie[bewerken | brontekst bewerken]
Veel Oost-Brabantse dienstplichtigen deserteerden tijdens de Belgische Opstand in 1830 en 1831 en sommigen meldden zich zelfs aan om met de Belgische opstandelingen ten strijde te trekken tegen de noordelingen. Velen keerden later terug naar hun onderdeel en vervulden gewoon hun dienstplicht. Enkelen verbleven gedurende de gehele periode van de opstand op Limburgs grondgebied en bleven daarmee uit handen van de Nederlandse justitie en politie.
Onderstaand lijst van in totaal 15 deserteurs uit Deurne en Vlierden vormde een onderdeel van alle 170 deserteurs binnen het district Helmond en werd in mei 1831 samengesteld door de districtscommissaris Wesselman. Dit overzicht was kennelijk bedoeld om de betrokkenheid van de ouders bij de desertie in beeld te krijgen. Het spreekt voor zich dat het daarbij in verband met te nemen maatregelen en op te leggen boeten niet onbelangrijk is om te weten of zij ook bezittingen hadden.
Deurne[bewerken | brontekst bewerken]
- 38. Wilhelmus Hermans, nummerverwisselaar, plaatsvervanger voor Martinus van de Mortel, 1829, korps 5 afd., zoon van Jacobus Hermans en Elisabeth van Lierop (1769-1835), geene gegoedheid, wordt verondersteld niet tot de desertie te hebben medegewerkt, maar wel het tegenwoordig verblijf te weten. Deze aantekening hoort bij nr. 39 als zijnde Wilh. Hermans in december weder bij zijn corps geretourneerd.
- 39. Adrianus Hermans, lot. 1826, 13e afd., zie vorige gegevens.[1]
- 40. Lambertus Hoonings, nummerverwisselaar, plaatsvervanger van Johannes Franciscus van Homberg, 1826, 13e afd., zoon van Lambertus Hoonings en Maria Godefridus Beneens, kleermaker, bezit huis en hof doch heeft geene gegoedheid, niet bijgedragen tot de desertie maar verblijfplaats wel bekend zal zijn.
- 41. Judocus Verhulst, lot. 1826, 13e afd., zoon van Theodorus en Johanna Maria van der Weerden, bezit geen vast goed, woond op een boerderij en heeft een paard en heeft er zes rundbeesten, denkelijk tot desertie mede gewerkt en verblijfplaats bekend.
- 42. Theodorus van Bommel, lot. 1826, 13e afd., zoon van Andries, overleden, en Dorothea Verhulst, landbouwster, eigen boerderij; verder als vorige.
- 43. Johannes Wilhelmus van Gog, lot. 1826, 13e afd., zoon van Johannes en Johanna Maria Smits, landbouwster. Alles als het vorige.
- 44. Evert Keunen, lot. 1827, 13e afd., zoon van Willem en Elisabeth Rooijakkers, verder als voorige.
- 45. Pieter van Bakel, lot. 1827, 13e afd., ouders overleden, nog een zuster in de gemeente, genoemd Wilhelmina, en een aangehuwde oom met name Gerrit van der Zande, welke deszelfs voogd geweest is, woond op gehuurd goed, bezit eenig vee en wordt niet verondersteld tot desertie medegewerkt te hebben, doch wel zijn verblijf weten.
- 46. Johannes Cuijpers, lot. 1826, 13e afd., zoon van Peter en Johanna van Lieshout, landbouwer, bezit eigen boerderij, verondersteld niet tot de desertie medegewerkt te hebben, maar het verblijf wel te weeten.
- 47. Cornelis van Gogh, lot. 1828, 13e afd., zoon van Peter en Helena Aarts, landbouwer, eigen boerderij en verondersteld tot desertie medegewerkt te hebben en het verblijf te weten.
- 48. Johannes Kanters, lot. 1830, 12e afd., zoon van Hendricus en Goverdina Reinders, landbouwer, eigen boerderij en verder als het vorige.
Vlierden[bewerken | brontekst bewerken]
- 157. Pieter Meulendijks, lot. 1830, 10e afd., zoon van Johannes, overleden, en Helena Brungs, landbouwster in bezit van eigen boerderij, wordt veronderstelt tot desertie te hebben bijgedragen en met het verblijf van de deserteur bekend te zijn.
- 158. Johannes Clerx, lot. 1827, 13e afd., zoon van Johannes, overleden, en Hendrina Coolen, dagloonster, bezit een huisje en hof met perceel land, verder als het vorige.
- 159. Johannes de Groot, lot. 1828, 13e afd., is door de marechaussee gegrepen en door de krijgsraad in den Bosch voor tien jaar dwangarbeid veroordeeld.
- 160. Hendricus Joosten, lot. 1828, bat. art., zoon van Huibert , overleden, en Hendrina van Bree, spinster, heeft geen goed, wordt veronderstelt niet tot desertie te hebben bijgedragen, weet ook niets van de verblijfplaats van de deserteur.
Enkele deserteurs besloten om geen gebruik te maken het generaal pardon dat koning Willem I verleende en bleven ondergedoken of vluchtten naar het buitenland. Zelfs in 1840 en 1841 werden nog enkele deserteurs veroordeeld.
Burgemeester redde deserteur[bewerken | brontekst bewerken]
Uit onderstaand fragment uit een brief uit 1839 van burgemeester Van Riet[2] blijkt dat hij zich in 1831 grote inspanningen moest getroosten om te voorkomen dat een doodvonnis werd uitgevoerd op een ongelukkige ter dood veroordeelde Deurnese deserteur.
- In den nacht tusschen 9 en 10 february 1831 te bedde leggende ontvang ik de tijding dat een onnozel jongeling uit mijne gemeente, zoon van zeer behoeftige ouders, zich aan desertie met bezwarende omstandigheden schuldig gemaakt hebbende, door den krijgsraad te Breda ter dood veroordeeld was, en dat dit vonnis twee dagen daarna met meer anderen te Valkenswaard zoude voltrokken worden. Met het lot van dien ongelukkigen innig bewogen begeef ik mij dadelijk op reis, bevond mij des morgens ten acht uren reeds te Eindhoven, vijf uren van hier verwijderd, alwaar ik van den auditeur-militair de bevestiging van het gerucht ontving. Ik begeef mij daarop ijlings met extra rijtuig naar den Bosch, verkreeg dien avond een bijzonder gehoor bij den heer gouverneur aan wien ik verslag van de zaak gaf, en het gelukte mij, daar zijne excellentie er zelfs niets aan doen kon, van denzelven eene schriftelijke aanbeveeling aan den lieutenant-generaal van Geen te ontvangen. Hiermede begaf ik mij naar deszelfs hoofdkwartier te Vucht, verkreeg na veele moeite in den laten avond gehoor, door bidden en smeken, en niet dan na dat de heer Van Geen er zich lang op bedacht en met anderen geraadpleegd had wierd mij in den nacht een brief aan den voorzitter van den permanenten krijgsraad van het leger te velde te Valkenswaard ter hand gesteld, waarbij de executie gesurcheerd[3] wierd. Bij de overhandiging van dien brief gaf mij de heer lieutenant-generaal de verzekering dat hij de surcheance alleen ten mijnen respecte verleend had, wijl hij aangedaan was over mijne belangstelling in dezen ongelukkigen, en mij bewonderde waarbij hij tevens de opmerking voegde dat wanneer die brief niet voor acht uren des morgens aan zijn addres te Valkenswaard bezorgd was het waarschijnlijk te laat zoude wezen. Ik begeef mij dien zelven nacht dadelijk weder op reis, was des morgens voor acht uren te Valkenswaard. De executie wierd gesurcheerd, ik maakte met de meeste omzigtigheid den veroordeelden, die zich reeds in eenen staat van wezenloosheid meer dan half dood bevond, de blijde tijding bekend. Hij wierd naar Breda teruggebragt. Ik addresseerde mij voor hem aan den Koning om gratie en ontving bij missive van den permanente krijgsraad te velde op den 6 maart 1831 de aangename tijding dat het Zijne Majest. bij besluit van den 26 febr. der zelven jare den veroordeelden kwijtschelding van den straf des doods te verlenen en dat denzelven uit den militairen stand vervallen, welk briefje van ontslag [...] in de gemeente Bakel gehuwd, alwaar hij zich nochtans ... bevind. Ik heb later meer dan eens de opmerking gehoord dat ik mijne pligt gedaan had. Ik vermeen, en laat dit aan het oordeel van een ieder over, in dit geval meer dan mijne pligt gedaan te hebben. Wie heeft er mij voor bedankt? Wie heeft mij de 40 guldens die ik verreist heb teruggegeven? Wie heeft mij voor mijne moeite schadeloos gesteld? Ik klaag er niet over want het bewustzijn van eenen ongelukkigen van de door gered te hebben is mij oneindig meerder waardig en ik zoude in een gelijksoortig geval weder hetzelfde doen. Ik beroep mij het het getuignis van den heer gouverneur, die zich denkelijk deze zaak nog wel herinneren zal.
Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]
Pieter Koolen en Theo Meulendijks - "Inkwartiering en desertie tijdens de Belgische Opstand" in het Genealogische Tijdschrift voor Oost-Brabant jrg. 17 (2002) blz. 97-109
Referenties |