Rabo-clubsupport leverde dit jaar 765,88 euro op. Allen die op ons stemden hartelijk dank! Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis |
Walterus Roest (1867-1947)
Walterus Roest (1867-1947) was vanaf oktober 1901 tot september 1925 veldwachter in de gemeente Deurne en Liessel.
Gezin
Walterus was een zoon van de landbouwer Johannes Roest (1830-1908) en Elisabeth Klomp (1835-1874). Zijn vader werd geboren in Aalst en zijn moeder in Zesgehugten.
Hij huwde op 17 november 1913 te Deurne met Johanna Maria (Miet) van Deursen, (Deurne, 4 augustus 1871 - Deurne, 9 januari 1953), dochter van Johannes van Deursen (1844-1917) en Catharina (Cato) Lammers (1839-1915). Uit dit huwelijk werd slechts één kind geboren:
- Jan Carel Hubert Maria, (Deurne 27 december 1914 - Deurne 18 februari 1915).
Walterus verhuisde op 1 oktober 1901 van Zesgehugten naar Deurne en vestigde zich op het adres Stationsstraat A.351, later A.395. Daarna woonde hij aan de Molenstraat A.274 en A.272.
Na zijn huwelijk woonde hij eerst Liesselscheweg, daarna Schoolstraat A.314b, A.481b en A.103. Na het overlijden van zijn zoon, verhuisde hij met zijn vrouw Miet naar de Stationsstraat B.61, later B.107 en na de huisnummering van 1953 werd dit Stationsstraat 116.
Aanstelling
Op 10 augustus 1901 schreef de burgemeester van de gemeente Deurne en Liessel aan de commissaris van de koningin een brief met betrekking tot een sollicitatie van Walterus Roest als gemeenteveldwachter te Deurne. Op 27 augustus ontving hij daarop het volgende antwoord:
- Uit uw brief van 10 dezer nr 2024 moet ik opmaken, dat u geen bepaalde redenen bekend zijn, waarom Walterus Roest, wiens adres weder hierbij gaat, voor eene aanbeveling om eventueel tot veldwachter uwer gemeente te worden benoemd, niet zoude kunnen in aanmerking komen. Ik geef u daarom in overweging mij alsnog eene tweede lijst van aanbeveling te zenden, waarop genoemde Roest en des verkiezende nog een of meer andere naar uw oordeel geschikt om buiten de gemeente geboren en woonachtige candidaten voorkomen met overlegging tevens van door die personen eigenhandig geschreven processen-verbaal.[1]
Roest was toen landbouwer in Zesgehugten. Op 14 september 1901 keurde de commissaris van de koningin de benoeming van Walterus Roest, ingaande de dag van zijn eedsaflegging voor de kantonrechter te Helmond, tot veldwachter van Deurne goed. Hij mocht geen nevenberoepen uitoefenen en zijn jaarwedde bedroeg 450 gulden met een toelage van 25 gulden voor zijn uniform.[2]
Overtredingen
- Een van de slachtoffers van de speurzin van veldwachter Roest was Frans van de Kerkhof, schaapsherder bij H. Huizing, omdat hij op 7 juni 1902 zijn schapen had laten grazen op een jong aangeplant dennenbos.[3]
- Ernstiger was het vergrijp van de gebroeders Antonius en Christiaan van Veggel uit het Haageind. Het was al kwalijk dat ze op 13 september 1903 na sluitingstijd een herberg niet wilden verlaten, maar ernstiger was dat ze zich gewelddadig verzetten toen de veldwachters Roest en Evert Huizing (1860-1914) hen aanpakten. Bovendien werden de overheidsdienaren beschimpt als smeerlappen en verekkelingen. De 21-jarige veenarbeider Antonius kreeg 21 dagen cel en de 26-jarige schoenmakersknecht kon kiezen tussen 10 gulden betalen of tien dagen zitten.[4]
- Dat Antonius van Veggel een hardleerse recidivist was bewees hij op 12 februari 1905. Toen de rijksveldwachters Evert Huizing en Walterus Roest hem overbrachten naar het bewaringslokaal riep hij hen beledigende woorden toe, zoals je bent ploerten. Het gevolg was 15 dagen gevangenisstraf.[5]
- Ook de schildersknecht Martinus Gerardus Berkelmans (1872) werd wegens beledinging van Roest veroordeeld. Op 7 maart 1908 was de veldwachter in de woning van Maria Antonia Berkelmans, een tante van eerstgenoemde, nadat deze om hulp had geroepen doordat ze zich door hem bedreigd voelde. Martinus riep tegen de veldwachter: vuilik, je maakt mij niets. Je zijt er een van het grootste vuil van de wereld. Ook spuugde hij in het gezicht van de veldwachter. Het kostte 15 gulden of 15 dagen gevangenisstraf.[6]
- In mei 1909 kreeg Roest het weer aan de stok met Antonius van Veggel, deze keer in gezelschap van de veenarbeider Willem Wijnands (1883-1971) en de arbeider Antonius Aarts (1886-1954). Ze werden in kennelijke staat van dronkenschap door de veldwachters Nicolaas Althuizen (1855-1926) en Roest opgebracht, maar ze verzetten zich met geweld. Van Veggel en Wijnands mochten een maand gaan zitten en Aarts kwam er met 15 dagen af.[7]
- De Deurnese slager Carel van Goch (1896-1942) op Vreekwijk rekende zich ook niet tot de vriendenkring van veldwachter Roest. Op 5 maart 1922 riep hij hem in beschonken toestand toe: Roest, gij zijt een Godverdommisse grote rotflikker, een rotflikker zijt gij, een vent van niks. Ik zal later wel eens met je afrekenen. Dan moet je kapot. Hij kreeg daarvoor een boete van vijftig gulden.[8]
Op 1 september 1925 werd Walterus Roest op eigen verzoek eervol ontslagen als veldwachter.[9]
Bronnen, noten en/of referenties
|