Heeft u correcties, aanvullingen of foto's bij een artikel dan kunt u die hier mailen.
Iedere eerste maandag- en woensdagochtend van de maand van 10 tot 12 uur kunt u ons bezoeken in het heemhuis
Vanaf 1 januari 2025 wordt dat Iedere eerste maandagochtend en derde woensdagochtend van de maand.

Cornelis Croes (1802-1891)

Uit DeurneWiki, de historische encyclopedie voor groot-Deurne.
Versie door Conny velthoven (overleg | bijdragen) op 3 dec 2024 om 12:13
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Cornelis Croes
Persoonsinformatie
Volledige naam Cornelis Croes
Geboorteplaats Lithoijen
Doopdatum 17 september 1802
Overl.plaats Leiden
Overl.datum 1 juni 1891
Partner(s) Johanna Catharina Baelde (1818-1891)
Beroep(en) commies

Cornelis Croes (1802-1891) was van 1840 tot 1843 commies der belastingen eerste klasse in Deurne.


Hij was een zoon van Jacobus Croes (Oss 1760-1839 Lithoijen) en Aaltje van den Bergh (overleden 1807 Lithoijen).

Cornelis huwde op 26 maart 1838 in Megen met Johanna Catharina Baelde, (Willemstad 1818-1891 Leiden), dochter van Hendrik Willem Baelde (circa 1793-1882 Hattem) en Sophia Elisabeth Boomhou(w)er (Delfshaven 1796-1827 Bergen op Zoom).

De volgende kinderen werden uit dit huwelijk geboren:

  1. Sophia Elisabeth, (Maashees 2 januari 1839 - Zwolle 22 juli 1906). Ze huwde (1) op 30 september 1868 in Heukelum met Willem Hendrik Oomk (Deventer 1823-1887 Coevorden) en (2) op 15 mei 1891 in Meppel met Jan Meijboom (Meppel 1836-1911 Meppel).
  2. Jacoba Alida Wilhelmina, (Borkel en Schaft 28 november 1839 - Loosduinen 8 mei 1922). Ze huwde op 29 augustus 1885 in Vlissingen met Johannes van der Noll (Monster 1852-1930 's-Gravenhage).
  3. Hendrica Wilhelmina, (Deurne 2 november 1840 - Hilversum 17 augustus 1913). Ze huwde op 14 mei 1868 in Hilvarenbeek met Lauwerens Roloff (Terheijden 1840-1921 Hilversum).
  4. Elisabeth Catharina (Catharina Elisabeth), (Deurne 20 januari 1842 - Heeze 15 november 1859).
  5. Cornelus Hendrikus Lambertus, (Maarheeze 7 juni 1843 - Batavia 6 juli 1879)). Hij huwde op 2 december 1865 in Pasoeroean met Susanne Geertruida van der Zon Brouwer (Besoeki 1846-1894 Loemadjang).
  6. Agatha Cornelia, (Luijksgestel 4 november 1844 - Diessen 12 januari 1847).
  7. Jacobus, (Luijksgestel 23 februari 1846 - 's-Gravenhage 25 juni 1915). Hij huwde op 16 april 1873 in 's-Hertogenbosch met Anna Maria Catharina Sprengel (Breda 1855-1907 Zevenhuizen).
  8. Willem Hendrik, (Diessen 27 november 1847 - 's-Gravenhage 5 januari 1923). Hij huwde op 8 september 1875 in Breda met Pieternella Geertruida van der Meijden (Utrecht 1851-1939 Bloemendaal).
  9. Franc (Frank), (Diessen 25 oktober 1849 - Semarang 5 juli 1904). Hij huwde op 4 augustus 1888 in Semarang met Sara Carolina van Kesteren (Semarang 1871).
  10. Barend Gerrit, (Leende 12 april 1851).
  11. Agatha Cornelia, (Leende 1 december 1852). Ze huwde op 5 februari 1885 in 's Gravenmoer met Hermannus Hellendoorn (Zwolle 1861-1945 Amsterdam).
  12. Regina, (Heeze 5 juli 1854 - Arnhem 27 april 1914). Ze huwde op 5 juli 1876 in 's Gravenmoer met Hendrik Jan Hoogen Stoevenveld (Zutphen 1846-1898 Warnsveld).
  13. Sofinus Cornelis, (Heeze 2 januari 1856 - op 7 februari 1876 komt hij terug van Nederlands Indië en vestigt zich in Zevenbergen).
  14. Johanna Catharina, (Heeze 1 oktober 1857 - Utrecht 27 september 1915). Ze huwde op 29 juni 1883 in 's Gravenmoer met Cornelis de Weerdt (Zeist 1858-1942 Zeist).
  15. Clasina Regina, (Heeze 18 oktober 1859 - Heeze 3 mei 1860).
  16. Cornelis Hendrikus Lambertus, (Budel 21 mei 1861 - Budel 25 mei 1861).
  17. levenloos geboren meisje, (tweeling) (Heeze 14 februari 1864).
  18. Catharina Elisabeth, (tweeling) (Heeze 14 februari 1864 - Oegstgeest 5 oktober 1948). Ze huwde op 17 september 1885 in 's Gravenmoer met Johannes Marienus Vos (Goudswaard 1862-1937 Leiden).

Op 8 april 1840 ontving hij een kerkelijke attestatie van lidmaatschap van de protestantse gemeente in Bergeijk, gedateerd 1 april 1840. Op 19 maart 1843 vertrok hij, met kerkelijke attestatie, met zijn gezin naar Budel-Maarheze.


Door de ontvanger Rippens werd op 28 augustus 1840 een klacht ingediend bij de procureur-generaal van het provinciaal gerechtshof van Noord-Brabant. De burgemeester van Deurne werd daarop om nadere informatie gevraagd. Hij schreef daarover het volgende aan de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank te Eindhoven:

Sedert eenigen tijd hebben de ambtenaren der belasting alhier gestationneerd de bij art. 13 der wet op den turf voor de irreguliere veenderijen in dato 30 december 1839, van den accijns vrijgestelde plaggen of heijschalen , wanneer die in den Peel gestoken af- of uitgegraven wierden, gelijk willen stellen met de bij art. 2 belastbare turf en tegen de vervoerders van zodanige plaggen of heijschalen proces-verbaal opgemaakt en wel tegen een inwoonder op den 11 julij l.l. en tegen twee derzelve den 13 augustus daar aan volgende en hierdoor ontstond ontevredenheid bij de ingezetenen en meenende den ontvanger den commies der 1e klasse C. Croes hiervan de schuld te moeten geven te meer omdat op alle de omliggende plaatsen zooals Bakel, Asten en Someren die men met deze gemeente ten aanzien van de soort van turf aldaar gefabriceerd of gestoken wordende gelijk kan stellen, het vervoer daarvan ongehinderd bleef voortgaan; en dit is de oorzaak geweest dat op zondag den 23 augustus l.l. na het eindigen van de hoofdmis door eenige jongens een gefluit en geroep is aangeheeven van “tus, tus, dikke tus”, wordende door het woord tus alhier bedoeld plaggen of heijschalen.
Den ontvanger, uit de kerk na huis gaande mijne woning moetende passeeren, zag ik met onderscheidene jongens en meisjes, die dezelfde weg na huis moesten neemen, stil en rustig aankomen. Terzelvertijd bevond ik mij voor mij woning op straat als wanneer de ontvanger bij mij komende en zeide dat eenige jongens een gefluit en geroep achter hem hadden aangeheeven, waarop ik hem vroeg of hij mij eenige van deselve konde aanwijzen of opgeven, en wees mij toen een voor hem uitgaande jongen aan die hij meende tot een derselven te behooren doch verklaarde mij overigens geene daarvan bij name te kennen of eenige meerdere daarvan te kunnen aanduiden.
Ik heb daarop gemelde jongeling, met name Willem Melgers, oud elf jaren, dadelijk bij mij doen komen en ondervraagd, welke mij verklaarde dat hij wel eenig geroep en gefluit van jongens had gehoord, welke uit de kerk na huis gingen, doch zelfs niet geroepen te hebben of niet te weeten wien deze geweest waren. Ik heb vervolgens bij onderscheidene personen dien ik vermeende dat mij ten dezen aanzien eenige meededeeling zouden kunnen doen, het naauwkeurigst onderzoek gedaan, doch welke mij alleen verklaarden dat zij wel eenig gefluit en geroep van jongens hadden gehoord doch door wien zulks gedaan was en geen reguard daarop hadden geslagen, zoo dat mijne ten deze gedane nasporingen tot geene verdere ontdekking hebben kunnen leiden. Ik heb daarop bij publicatie den eerst daarop volgende zondag den 30 augustus l.l. de ingezetenen ernstig aangemaand zich van alle hoegenaamde beleedigingen te onthouden en hen onder het oog gebracht de straffen die daar tegen bij het strafwetboek worden bepaald, zoo ook tegen diegenen die daartoe opgezet zal hebben het zij door redenen in openbare plaatsen of bijeenkomsten gevoerd met dat gevolg dat noch op dien dag noch op gister en dus sedert de voormelden tijd niet het minste is voorgevallen.
Intussen heeft zijne exc. den heere Staatsraad gouverneur deser provincie bij besluit van den 26 augustus l.l. op een vertoog van het gemeentebestuur een meer duidelijke explicatie ten aanzien van de bedoelde plaggen of heijschalen gelieven te geven, waardoor ook alle moeijlijkheeden die de ingezetenen ten opzichte van het vervoer daarvan moeten ondervinden geheel zijn komen op te houden.
Betreffende de beleedigingen die zekere Francis van Wetten den ontvanger op zijn bureau zouden hebben aangedaan en die mij door beide is meedegedeeld, heeft hierin bestaan: eerstgemelde persoon had den ontvanger een accijnsbiljet verzocht tot het laten malen van 18 ponden rog, waarvan den accijns beliep elf centen, welke hij in centen aanbood doch door den ontvanger geweigerd wierd met bijvoeging dat hij niet verplicht was het geheele bedrag van den accijns in centen te ontvangen. Van Wetten verklaarde geene andere specie te hebben en den ontvanger bleef weigeren het biljet af te geven, waaruit tusschen den ontvanger en Van Wetten enige woorden zijn ontstaan, waarover zij zich beide beleedigd gevoelden, doch die in het weezen der zaak niets beteekenen, waarop Van Wetten zich bij mij kwam informeeren , welke ik ten antwoord gaf dat den ontvanger niet verplicht was den geheelen accijns in centen te ontvangen, en aan hem, ten einde aan deze kwestie een einde te maken, een stukje van tien cent voor de tien centen die hij den ontvanger in betaling had willen geven, ter hand stelde en deze zaak hiermede een einde nam. Uit dit alles vertrouw ik dat U volkomen zal blijken dat van mijnen zijde alles is aangewend wat ten aanzien van het hiervoor vermelde heeft kunnen dienstbaar zijn, dat ik mij overigens op den goeden geest der ingezetenen volkomen vermeen te kunnen verlaten en dat het mij geheel ondoelmatig zoude voorkomen indien aan het verzoek van den ontvanger eenige gevolg wierde gegeven.[1]

In de avond van 24 juli 1841 werd door een onbekend gebleven persoon de ruiten van de commies ingegooid.[2]


Bronnen, noten en/of referenties
  1. RHCe toegang 13180 Gemeentearchief Deurne 1813-1950 inv.nr. 19/14 brief 25
  2. RHCe toegang 13180 Gemeentearchief Deurne 1813-1950 inv.nr. 19/14 brief 45 en 46